Soms raak je onverwacht in gesprek met iemand. Zomaar op straat. Voor een tuinhekje, op een bankje in het park, op een muurtje op het perron van een treinstation. Het kan overal gebeuren.
Niet iedereen gaat een gesprekje met mij aan. Teruggroeten hoeft zelfs niet. Ik vraag me echter wel eens af waarom niet, vooral wanneer ik weer eens iemand tegenkom met hangende mondhoeken, een neergeslagen blik of gewoon een zure kop. Iemand zei ooit eens: het gezicht dat je voor je veertigste hebt, is een gezicht in ontwikkeling, na je veertigste is het een gebeeldhouwde uitdrukking van hoe je je leven leeft. Zoiets. Vergeef me dat ik niet meer weet wie het zei of van wie, waar en wanneer ik het heb opgepikt. Het interesseert mij namelijk geen zier. Ik herken evenwel iets in zo’n uitspraak. Ik denk dan: zit er wellicht iets van waarheid in? Hebben zuur kijkende mensen misschien een zuur leven achter zich of lijden ze nu een zuur leven, letterlijk met een lange ij… Lijden… Dukkha … (‘Dukkah’ met een h aan het eind is een Egyptisch noten- en kruidenmengseltje dat lekker is op een stukje stokbrood met brie. Die dukkah bedoel ik dus niet.)
Er lopen nogal wat mensen met dukkha rond. Ik verbeeld mij dat ik dat regelmatig bij ouderen aan hun gezichtsuitdrukking aflees. Hangende mondhoeken. Lijnen in hun huid. Een lachrimpel ziet er volgens mij echt anders uit dan een rimpel veroorzaakt door norsheid, boosheid of diepe droefenis. Soms meen ik het zelfs te kunnen zien aan de hele manier van lopen: hangende schouders en een zware, slepende tred. En zo zijn er meer uiterlijke ‘dukkha’ gerelateerde uitingen. Natuurlijk is het allemaal nattevingerwerk en ik zal mij ongetwijfeld meer dan eens vergissen, dus blijft het voor mij oppassen dat ik niet te snel conclusies trek.
“Goed morgen!” zeg ik opgewekt tegen een keurig geklede dame die haar mini-hondje uitlaat. Het hondje kijkt op. De vrouw niet. Er kan geen knikje, lachje of wat ook van af. Ze moet mij gezien hebben, want we lagen op het smalle voetpad op ramkoers. Ik stap opzij.
“Hoi!” Ik steek mijn linker wijsvinger bij wijze van groet op schouderhoogte in de lucht naar een knul op een skateboard. Ik hoor hem nog net “Rot op, ouwe lul” mompelen.
Verderop zitten twee mensen zwijgend op een bankje in de zon. Een man en een vrouw. “Jullie zitten hier vast niet op een strafbankje,” merk ik op wanneer ik met ingehouden pas langs hen loop. De man wendt het hoofd af, de vrouw mompelt iets dat ik niet kan verstaan. Het klinkt als “Goedendag”.
“Heerlijk weer toch, zo …”
Aangezien er geen enkele reactie meer komt, loop ik maar door. Misschien zitten ze toch op een strafbankje. Maar waarom? Wat hebben ze gedaan of nagelaten? En zitten ze daar allebei voor straf of straft de een de ander? Ik weet het niet. Misschien willen ze gewoon met rust gelaten worden en ben ik alleen maar een irritante voorbijganger die zijn mond moet leren houden.
Het is echt lekker weer. Droog. Aangenaam temperatuurtje. Weinig wind. Ik geniet. Dat doe ik trouwens ook als het regent, koud is en stormt. Het heeft geen zin om niet te genieten. Genieten is simpelweg veel prettiger dan balen.
O jee… daar komt die vrouw weer aan tegen wie ik al jaren ‘goedemiddag’ wens, maar die in al die jaren nog nooit iets terug heeft gezegd. Knaloranje geverfd haar. Een kledingkeuze uit het jaar nul. Loopt als dragonder …
“En weer goedemiddag,” roep ik van verre.
“U ook…” antwoordt ze met een hoofdknikje. Ik ben perplex. Ze reageert! Voor het eerst …. Ze houdt halt en kijkt mij aan. “U loopt uw rondje weer. Maar nu zonder hondje?”
“Eh … ja. Zonder hondje. Dribbeltje is in juni eh … “ Ik wijs naar boven. “Hemelen …”
Ze knikt begrijpend. “Ik begrijp het …” zegt ze “Sterkte. U mist hem vast.” Ze draait van mij weg en loopt door. Als een engel.


Geef een reactie