De man beweegt wanhopig, kijkt naar de plek- de parkeerplaats, waar een uur geleden zijn auto stond. Ik spreek hem aan, het is in het bos waar ook mensen vermoord zijn. Indertijd. Een plek om voorzichtig te zijn. Ik had hem hier ook niet neer moeten zetten, zegt de man wijzend op het bord met de tekst invalidenparkeerplaats. De auto zal wel door de politie weggesleept zijn, of is gestolen. Ik ben maar een uurtje in het bos geweest, na hier, hij wijst op een uitspanning waar ze heerlijke patat verkopen, een ijsje te hebben gekocht. Kan je de politie bellen om te vragen of de auto inderdaad is weggesleept, opper ik. Mijn gsm ligt in de auto, zegt de man. Wegslepen kost 300 euro, zegt hij. En je krijgt een boete van 180 euro omdat je op deze plek hebt geparkeerd, zeg ik. Zijn schouders zakken tot zijn enkels.
Weet je wat, zeg ik, ik zal parkeerbeheer voor je bellen. Een stemmetje in mij zegt voorzichtig te zijn, mijn telefoon niet aan hem te geven. Voor je het weet ben je -ik- een lijk. Mijn vriendin is inmiddels naar de uitspanning gelopen. Vraag of ze een takelwagen hebben gezien, roep ik tegen haar rug. Met parkeerbeheer, zegt een vrouw aan de telefoon. Ik leg de situatie uit. Waarom belt u en niet de man zelf, vraagt ze. Ik antwoord dat de gsm van de man ook is weggesleept. Ze begrijpt het en gaat het wegslepen van die middag na. Door ons niet, zegt ze, bel even met de politie.
De politie kijkt ook de registers na. Mag ik die man zelf even, vraagt de agent. Ik geeft de telefoon aan die man. Als hij er maar niet mee op de loop gaat, zegt het stemmetje. De man verstrekt zijn gegevens. Ook de politie heeft de auto niet weggesleept. Zoek de parking maar af, hij zal daar wel ergens staan, zegt de agent. En legt neer. De man kijkt wanhopig. Moet ik hem mee naar huis nemen, naar zijn eigen huis brengen? Hoe ver liep je, vraag ik de man, voordat je bij deze uitspanning was. Hij schetst de afstand. Dan krijg ik een idee. Hier om de hoek, even ver van de uitspanning, is nog zo’n parkeerplaats, ga daar eens kijken. Dat doet de man. Ik voeg me bij mijn vriendin, met een patatje en twee kroketten, dienstbaarheid maakt hongerig. Hebben ze een takelwagen gezien, vraag ik haar. Nee, zegt ze. Ik vraag haar niet waarom ze mij dat niet eerder heeft laten weten. Ze is de kleindochter van een zeevisser en die zijn niet zo breedsprakerig.
Er komt een auto aanrijden, met een blije bestuurder. Ik heb hem, hoor, hij stond daar inderdaad, roept hij. Hij rijdt weg, ook kort van stof.
Moedig voorwaarts!