Chef zit op een terras van de viszaak in het hart van Bunkerstad. Het is fris buiten maar toch kiest Chef voor het terras op de stoep omdat hij daar contact heeft met de buitenwereld- tingelende trams, fietsers en auto’s. De fietsers laveren over het asfalt- mijden glad bladval en de open tramrails. Chef is nog gekleed in zomerdracht: colbertje met shawl en blote voeten in bootschoenen. Hij peuzelt zijn lekkerbekje op. Zonder saus, met kruiden.
Goedemiddag, jongedame, zegt de visbakker. Chef kijkt op. Een jonge vrouw met een dochtertje van ongeveer drie jaar oud bestelt kibbeling en nog wat vis. Het bakken ervan duurt ongeveer zeven minuten, weet Chef, die zes minuten op zijn lekkerbekje moest wachten. Het kleine meisje is betoverend mooi. Ze draagt een camel kleurige houtje-touwtjejas met rode schoentjes. Ze kijkt Chef aan. Dag, zegt Chef. Moeder en dochter verdwijnen uit het zicht maar vijf minuten later zijn ze er weer en gaan aan een tafeltje buiten zitten. De vrouw is zwanger, ziet Chef. Het leuke meisje krijgt een broertje of zusje. Het is een fascinerend schouwspel, moeder en kind. Ze gaan organisch met elkaar om, zo vrij.
De kibbeling is gebakken, moeder loopt met het tasje in haar hand weg. Aan de andere hand haar dochter. Kom schat, zegt ze. Dan stopt het meisje, posteert zich voor haar moeder. Zij wil het tasje dragen. Moeder en dochter proberen uit of het niet te zwaar is en kiezen uiteindelijk voor de middenweg: ieder een hengsel. Nee, het is geen wereldschokkende observatie, geen geweld, geen racisme. Gewoon twee mensen die het fijn hebben en een Chef die daar van geniet.