Wie ziet de vogels in de kale bomen
En mijmert over groot mededogen?
Schept de schepping zich telkens weer?
Wat zou Dogen hiervan denken?
Wie ziet de vogels in de kale bomen
En mijmert over groot mededogen?
Wie smeert de pindakaas op brood?
Wie ziet de kosmos in de regendruppels?
Wie hoort de brommer in de straat?
Wie voelt het lijden in de krant?
Wie?
Wie haast?
Wie moet?
Wie kan?
Wie doet?
Wie is de wie van “wat is dit?”
Wie is de wie van “wie is ziek?”
Wie is de wie van als niets lukt.
Wie is de wie die weer niet zit.
Het wordt licht.
De vrijheid lonkt in duizenden gedachten.
Het slappe koord over ‘t ravijn.
“God is dood,” sprak Zarathustra.
Schept de schepping zich telkens weer?
Wat zou Dogen hiervan denken?
Wie ziet de vogels in de kale bomen
En mijmert over groot mededogen?