We komen samen aan in de grote hal van de Kloosterbunker, een moeder met een niet zo klein kind in een wandelwagen en ik met een volle Claxkar boodschappen. Het jongetje maakt geluiden. Ik zeg tegen hem: je lijkt wel een vogel, terwijl hij helemaal geen vogelgeluiden maakt. Maar een vogel is het eerste dier dat mij te binnen schiet.
We stappen in de lift en het kind geluidt voort. Ik besluit ook een duit in het zakje te doen en blaf als een hond. Hoor je, zeg ik tegen het kind, een koekoek. Het ventje kijkt verliefd naar de Claxkar met lekkere dingen. De moeder lacht en kijkt mij vertederd aan.
Moeder en zoon stappen uit en ik stijg verder op. Op de galerij die naar de Kloosterbunker leidt, ik kan het niet laten, doe ik luidkeels een burlend hert na. En stap daarna als oudere man statig door. Ik ben volmaakt gelukkig.
Moedig voorwaarts!