Als de Boeddha bestaat uit niet-Boeddha elementen, ieder zonder afzonderlijke, substantiële identiteit (= leeg), dan ontmoeten wij de Boeddha ook en mede, zoals Jezus, in een wisselende sluier van onherkenbaarheid. Misschien is de Boeddha wel een moslim.
Het is niet met de werkelijkheid van mijn eigen sterfelijkheid dat ik mij niet kan verzoenen; ik zou graag controle uitoefenen over de wijze waarop mijn levenseinde zich voltrekt. Niet dat ik een micromanager ben, nooit geweest ook. Ik ben geen man van de details, maar van de grote lijnen en het avontuur van het rondspringen in het hart van de storm van het ongestructureerde. Maar desondanks is een vorm van controle voor mij altijd een levensmotief geweest.
Professioneel was ik ooit een expert, om niet te zeggen een guru, op het gebied van het voorzien van onvoorziene omstandigheden, politiek, sociaal, economisch, demografisch, enzovoort. Bij steeds veranderende omstandigheden legde dit een enorm capaciteitsbeslag op mijn brein en mijn tijd. Op je persoonlijke leven werkt deze benadering echter niet, althans niet bij mij. Niet dat ik het niet telkens weer probeer; het voorzien van het onvoorziene is, bij een wankele gezondheid, altijd een wenkend perspectief, omdat professioneel en persoonlijk onderling verbonden strengen van een en dezelfde gordiaanse knoop zijn. Het kijken in mogelijke toekomsten is voor mij helaas misschien een tweede natuur is geworden.
De onmogelijkheid om in het persoonlijke domein de crisis vooruit te zijn, maakt mij er niet bepaald zekerder op. De crisis loert op ieder moment; de enige vraag is of je je ervoor wilt openstellen, de crisis toelaten als ongenode gast, die je koestert om het potentieel van de helende kracht van de ontmoeting. Opendoen waar geklopt wordt, is een oude bijbelse wijsheid, want het kan altijd Jezus zijn die in een onherkenbare gedaante voor je staat. Iedereen kan Jezus zijn, om te beginnen de zwerver die om een zakcentje vraagt wanneer je hem (of haar) met de beste bedoelingen op weg naar je meditatiesessie passeert.
Zalvende woorden, maar ik word in het licht van de onzekerheid bevangen door emoties die in het oeuvre van mijn vriend Thich Nhat Hanh worden geduid als onheilzaam, zoals angst om overweldigd te worden door het onverwachte, nu en in het uur van onze dood (“wees gegroet, Maria, vol van genade”). Al was het alleen maar om veilig te stellen dat ik tijdig, op het juiste moment, de blik wend naar Amida Boeddha. Deze draagt naar men zegt zorg voor een ongehinderd, rechtstreeks transport naar het Reine Land voor een voortgezette opleiding in het bodhisattvaschap, voordat je weer wordt uitgezonden naar een van de andere zes werelden om verder te gaan met de schone taak van het bevrijden van alle levende wezens.
In staat van verwarring verlaat ik graag, nu het weer kan, bij het ochtendkrieken huis en haard om mij op geleide van vogelgeluiden naar de stilte van het naburige park te laten dragen. Het wandelen in de leegte gaat vanzelf, wanneer je een bepaald soort meditatieve training achter de rug hebt (of beschikt over de juiste intuïtie, want boeddhisme helpt echt niet alles en iedereen). Onlangs bemerkte ik tijdens het wandelen dat ik een deeltje Thich Nhat Hanh bij me droeg, een quasi-toeval, want zijn Hartsutravertaling in het Nederlands (Asoka, zesde druk, 2012) heb ik altijd onder handbereik als spreektekst, om iets te zeggen te hebben wanneer een ongenode gast zich niet ontpopt tot Jezus, maar tot Mephisto, zoals in Goethe’s Faust (een aan Mara verwante emanatie van het kwade in de wereld). Ik vertrouw mezelf nog niet voldoende om in een voorkomend geval op eigen gezag het woord te voeren.
Het park is bovendien niet de woestijn waarin de Boze het vuur aan de schenen legde van Jezus, volgens het bijbelse verhaal. Waarmee maar gezegd wil zijn: er zijn persoonlijke crises in soorten en maten van diepte en duur. Verwarring, angst voor het niet voorzienbare, is niet gelijk aan de aard van de totale crisis waaraan Jezus in de woestijn werd blootgesteld, voordat hij alle vrees aflegde en doordrong tot het hart van de verlichting, zoals de bodhisattva mahasattva in de Hartsutra.
De eerste bladzij die ik van deze korte sutratekst opende, was een stuk exegese van Thich Nhat Hanh in een hoofdstuk, getiteld ‘Boeddha is niet-Boeddha’. Ik heb bezwaren tegen het metafysische extrapoleren van leegte in bijvoorbeeld de traditie van het Chinese Huayen (met de Avatamsaka sutra als belangrijkste geloofsartikel). Maar in het park werd ik plotseling gegrepen door de idee van Thich Nhat Hanhs interzijn, omdat het praktisch is en gericht naar de medemens en diens lijden.
Als Boeddha niet-Boeddha is, wat hebben we dan eigenlijk te verwachten van een gezapig boeddhisme met zijn eigen dogmatische leerstellingen? Wat hebben we te verwachten van het eindeloos uitmelken van de apocriefe dialogen van Linji, wat van het spellen van Dogen in het Engels van zijn (eveneens gedeeltelijk apocriefe) Shobogenzo, en wat van de ijdele woordspelletjes van de onvermijdelijke Hans van Dam in het Boeddhistisch Dagblad?
Het gaat om het doen, niet om het zeggen. Als de Boeddha bestaat uit niet-Boeddha elementen, ieder zonder afzonderlijke, substantiële identiteit (= leeg), dan ontmoeten wij de Boeddha ook en mede, zoals Jezus, in een wisselende sluier van onherkenbaarheid. Misschien is de Boeddha wel een moslim. Ik heb lang Hisamatsu beleden, maar ik moet nu zeggen, Thich Nhat Hanh gaat aan hem met afstand voorbij.
Wat helpt mij het ‘Boeddha is niet-Boeddha’ bij de op de achtergrond spelende, latente innerlijke crisis door de onmogelijkheid van het werkelijk voorzien van het onvoorzienbare? Als de focus ligt op het helen van de wonden van de lijdende medemens (als pars pro toto van alle levende wezens), dan wordt de lat niet zo hoog gelegd dat alleen crisis, laat staan een tocht door de woestijn, bevrijdend inzicht kan inluiden. Als wij Boeddha niet zoeken te ervaren in het perspectief van de daverende verlichting die de bodhisattva mahasattva in de Hartsutra wordt toegedicht, dan valt er in het kleine, praktische pragmatisme van niet-Boeddha veel te bereiken. Als niet de crisis met een grote letter C als dreiging op ons netvlies staat, dan lopen we niet of minder risico dat het zogenaamd betere van de boeddha-dharma het goede van werken in het kleine verdringt. Dan hoeven we niet te veel hooi op onze vork te nemen, dreigingsbeelden en denkbeelden over onze gewenste spirituele ontwikkelingsrichting groter te maken dan nodig.
“Geen lijden, geen oorsprong van lijden, geen einde aan lijden, geen pad. Geen inzicht, geen bereiken,” laat Thich Nhat Hanh de Hartsutra zeggen. Dit klinkt alleen paradoxaal wanneer je ‘Boeddha is niet-Boeddha’ niet verstaat in de context van Thich Nhat Hanhs uitleg.
Thich Nhat Hanh wordt door sommige traditionalisten wel verweten dat zijn boeddhisme berust op een metaforisch berijmde verzoening van het onverzoenlijke. Boeddha is geen broer van Jezus, zoals Thich Nhat Hanh schrijft, zeggen zij. Ook Thich Nhat Hanh is in zijn omvangrijke werk niet vrij van fouten. En zijn leerlingen zijn niet vrij van zijn bewieroking van de oude meester, die na zijn overlijden geen stoepa’s en andere poeha wenst, omdat Thich Nhat Hanh zelf beseft dat hij, tot de kern van de zaak teruggebracht, niet-Thich Nhat Hanh is.
Sommigen verslikken zich in wat zij aanzien voor dit soort verbale acrobatiek en bekritiseren de Hartsutra omdat deze niet boeddhistisch zou zijn. Des te beter, zou ik zeggen. Hij die zonder zonde is, werpe de eerste steen. De Hartsutra is welbeschouwd eveneens niet-Hartsutra. En dus ook een recept om de emotie die crisis kan uitlokken, niet onnodig groot te maken.
Namu Amida Butsu,
Taigu