Wanneer ben je nu echt gelukkig? René Froger bezong dit 20 jaren geleden in het lied ‘Een eigen huis’:
“Ja, alles, alles kan een mens gelukkig maken,
Een zingende merel, De geur van de zee,
Ja, alles, alles kan een mens gelukkig maken,
De zon die doorbreekt, Een vers kopje thee”.
In dezelfde tekst echter komen ook de volgende regels voor: “Toch wou ik dat ik net iets vaker, Iets vaker simpelweg gelukkig was”. De auteur van de tekst, Henk Westbroek, verzucht dus dat hij niet vaak genoeg simpelweg gelukkig is, hoewel een vers kopje thee al genoeg is. Blijkbaar drinkt hij niet genoeg thee. Ik zie in gedachten in de boeddhahemel de Boeddha zich tegen het voorhoofd slaan terwijl hij zegt tegen Ananda: “Stom, stom, stom, ik had gewoon een theehuis moeten beginnen in plaats van te proberen die Indiërs het achtvoudig pad aan het verstand te peuteren”. ‘Simpelweg gelukkig’ zijn valt blijkbaar niet mee, alhoewel het toch heel gemakkelijk zou moeten zijn.
In een recent verschenen boek verkondigt de Vietnamese zenmeester Cuong Lu een andere methode om simpelweg gelukkig te zijn: je moet alleen maar even ontdekken dat je het eigenlijk al bent (bladzijde 82). Dat scheelt heel wat thee. Hoewel deze auteur beweert een trouwe volgeling van de Boeddha te zijn, zet hij eigenlijk het grootste gedeelte van de Pali Canon, waarin de uitspraken van de Boeddha worden weergegeven, bij het grof vuil. Het is totaal overbodig. Al die duizenden bladzijden met instructies en uitleg is alleen maar onnodig moeilijk doen, het boeddhisme komt volgens Lu uitsluitend en alleen hierop neer: je bent al gelukkig, je moet het alleen even weten.
Het zou heel mooi zijn als iedereen zou ontdekken dat hij of zij al gelukkig is, dat zou de wereld een stuk aangenamer maken. Hoe ontdek je dat eigenlijk? Om vast te stellen of je gelukkig bent, moet je natuurlijk wel eerst weten wat geluk is. Wat mijzelf betreft: mijn eerste kennismaking met het woord ‘geluk’, en ik denk dat het voor veel Nederlanders geldt, was door middel van sprookjes. Een sprookje is een verhaal dat begint met ‘er was eens’ en eindigt met ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’. Nu valt het niet mee om je als kind voor te stellen wat er met dat laatste nu precies bedoeld wordt. Ik hield het er maar op dat deze man en deze vrouw, of prins en prinses, gewoon zo vaak naar de speeltuin konden gaan als ze wilden. Later ontdekte ik dat hier wel een grond van waarheid in zat, omdat zij beiden op vele manieren elkaar tot speeltuin waren.
Mijn tweede kennismaking met het begrip kwam ook uit de literatuur: Donald Duck had een familielid dat ‘Guus Geluk’ heette omdat hij altijd geluk had. Het kwam toentertijd niet bij me op om me af te vragen of Guus Geluk ook echt gelukkig was. Nu is het verschil tussen hebben en zijn een probleem dat de mensheid al sinds het begin der tijden in zijn greep houdt, maar het hoort niet tot de belevingswereld van een 10-jarige jongen. Het is echter een interessante vraag en de Donald Duck liet daarover de nodige twijfel bestaan. Je kunt dus geluk hebben zonder het te zijn. Toen ik mij vele jaren later in de kroeg aan dobbelspelletjes waagde, kwam ik een zegswijze tegen waarbij het onderscheid tussen geluk hebben en gelukkig zijn schaamteloos door elkaar wordt gehaald. Als iemand verloor, probeerde hij vaak zijn gezicht te redden door te verklaren dat hij ‘ongelukkig in het spel was maar gelukkig in de liefde’.
De Boeddha in de bajes
Ik keek hem opmerkzaam aan en zei: “Fred, je bent altijd gelukkig geweest. Je wist alleen niet hoe je bij dat gevoel moest komen. Ik vind het zo erg dat niemand in staat was om je te helpen. Als je de vreugde in jezelf had gekend, zou je die moord nooit gepleegd hebben.” (bladzijde 62)
Bovenstaand citaat komt uit het al genoemde boek van Cuong Lu, getiteld ‘De Boeddha in de bajes’. Fred is een predikant die zijn geloof in God heeft verloren en die in de gevangenis is terechtgekomen omdat hij zijn vrouw in koelen bloede heeft vermoord. Lu is in deze gevangenis boeddhistisch geestelijk raadsman en hij probeert Fred te troosten. Volgens Lu heeft Fred zijn misdaad begaan omdat hij ongelukkig was. Hij moest het geloof overdragen terwijl hij het had verloren en met zijn collega’s kon hij niet over zijn ongeloof praten. Hij wilde eerst zelfmoord plegen, maar dit durfde hij niet aan en daarom vermoordde hij zijn vrouw, zodat hij in de gevangenis zou belanden. De gevangenis betekende voor hem een soort alternatief voor de dood. Hij bekent tegenover Cuong dat hij achteraf bezien niet wist wat hij deed. In de kerk werd volgens hem nooit over geluk of lijden gesproken en zeker niet over twijfel aan het geloof. Door te leren mediteren had hij voor het eerst geluk ontdekt.
Het boek van Cuong Lu bevat 52 van dit soort korte verslagen van gesprekken, voorzien van commentaar. Het gaat hierbij vooral over geluk in de zin van gelukkig zijn. Telkens weet Lu de gevangenen een moment van geluk te laten ervaren, hetzij door een opbeurend woord, hetzij door samen te mediteren. Sommigen zeggen zelfs dat ze pas in de gevangenis door de omgang met Lu geluk hebben leren kennen. Volgens Lu is geluk een waarheid die steeds opnieuw gerealiseerd kan worden. Volgens hem is het geluk zelfs de eerste van de vier edele waarheden uit het boeddhisme. Dit is tegen de klassieke uitleg, zelfs van zijn leermeester Thich Nhat Hanh die deze waarheid aldus formuleert:
‘Geboorte, ouderdom, ziekte en dood zijn lijden. Verdriet, woede, jaloezie, zorgen, angst, vrees, en wanhopig zijn lijden. Gescheiden zijn van geliefden is lijden. Het gezelschap van degene waar je een hekel aan hebt is lijden. Begeerte, gehechtheid en identificatie met de vijf lagen van de persoon (kandhas) is lijden’. (Thich Nhat Hanh: Path of Compassion, blz. 83, mijn vertaling uit het Engels).
Lu vindt zoals gezegd dat deze eerste van de vier edele waarheden eigenlijk de waarheid van het geluk is.
‘De boeddha zei niet dat lijden, dukkha, een probleem is dat moet worden opgelost of geëlimineerd. Hij zei dat het iets is wat gezien moet worden. Niets is volgens hem gevaarlijker dan onzichtbaar lijden. Dit is een enorm probleem in de gevangenissen omdat lijden daar als een zwakte wordt gezien.’ (blz. 77)
Hij houdt vol dat wij bevrijd zijn van ons lijden als de oorzaken daarvan afwezig zijn en dat is het geval als wij in stilte zitten, dan is er volgens hem nirvāṇa (blz. 94).
In de boekbespreking op de website van Bodhitv (https://bodhitv.nl/) wordt mijns inziens terecht gesproken van een soort ‘evangelische verwondering’, je zou ook kunnen spreken hier van bevindelijk boeddhisme. Dit heeft veel te maken met het uitgangspunt van Lu dat de mens in wezen goed en gelukkig is, omdat deze boeddhanatuur heeft. Dit komt erg overeen met het christelijke dogma dat de mens geschapen is als evenbeeld van God en dat de zonde daarom van buiten komt. Misdadigers zijn daarom volgens Lu geen slechteriken, maar goede mensen die door omstandigheden van het rechte pad zijn afgeweken. Als je ze helpt door ze hun eigen goedheid en in dit geval hun eigen geluk weer te laten ontdekken, dan hoef je ze niet meer te straffen want dan zijn het goede mensen geworden.
Of dit in de praktijk inderdaad altijd zo werkt, vertelt Lu niet, want in zijn boek haalt hij duidelijk de krenten uit de pap, hij vermeldt alleen de successen. Bovendien zou je je kunnen afvragen of hij het niet al te simpel ziet. Is het niet zo dat een gevangenisstraf echt een straf moet zijn en geen therapie? Misdadigers beseffen vaak heel goed dat ze iets verkeerd hebben gedaan en het ondergaan van een straf houdt voor hen ook een soort bevrijding in. Wie voor zijn misdaad heeft gezeten, is er in zekere zin vanaf, hij hoeft geen schuld meer te voelen. Het blijft een probleem dat zo iemand door zijn verblijf in de gevangenis gestigmatiseerd is. Bij het grote publiek speelt daarnaast de behoefte aan vergelding een zekere rol. De misdadiger heeft leden van de samenleving, en daarmee de samenleving als geheel, schade berokkend en het lijkt niet anders dan rechtvaardig dat hij daar zelf ook schade van ondervindt.
Straf of therapie?
Toch heeft Lu zeker een punt als hij zegt dat het gevangenisleven gevangenen niet erg helpt om een beter mens te worden en dus weinig bijdraagt aan het doel waarvoor gevangenissen zijn opgericht: de misdaad bestrijden of voorkomen. Er is in de gevangenis veel geweld, gevangenen zijn vaak angstig en gespannen, het eten is er niet al te best en er worden verdovende middelen verhandeld. Veel gevangenen worden eerder aangemoedigd tot een misdadigerscarrière dan dat ze er van af worden geholpen. Er is een bekend voorbeeld van iemand die in de gevangenis leerde lassen zodat hij later met een thermische lans brandkasten te lijf kon gaan. Dit is onder andere het gevolg van de zware bezuinigingen die de afgelopen rechts-liberale kabinetten hebben doorgevoerd. Je kunt daarom niet anders dan bewondering hebben voor wat Lu in zijn 17 jaar gevangeniswerk allemaal heeft bereikt met gevangenen. Zijn pleidooi voor een betere behandeling van de gevangenen blijft niet meer dan een indruk gebaseerd op de successen die hij beschrijft, hij komt niet echt aan een analyse toe. Hij zou bijvoorbeeld kunnen aanvoeren dat het element van vergelding het best tot zijn recht komt als de misdadiger echt diepe spijt heeft van zijn daad. Dit zou bovendien een sterke aanmoediging voor hem kunnen zijn om de schadelijke gevolgen van zijn misdaad weer goed te maken nadat hij zijn straf heeft uitgezeten. Het aspect van ethiek blijft in het boek echter onderbelicht.
De meest serieuze kritiek die je kunt hebben op het boek is wel dat Lu een nogal ongecompliceerd eendimensionaal mensbeeld heeft. Hij gaat ervan uit dat de mens transparant is, zowel voor zichzelf als voor de ander. Als bijvoorbeeld Fred, de ongelovige predikant die zijn vrouw vermoordde, over zijn misdaad spreekt en zijn spijt betuigt, dan is hij volgens Lu echt een ander mens geworden. Ik heb zelf hier zo mijn twijfels. Niet alle predikanten met een moeilijke jeugd die van hun geloof afvallen vermoorden hun vrouw. Er zijn tal van alternatieven in zo’n geval die veel logischer klinken: je kunt aan de drank gaan, een andere baan zoeken, sekteleider worden, enzovoorts maar waarom zou je je vrouw vermoorden? Fred denkt ongetwijfeld dat hij zichzelf begrijpt en hij heeft echt spijt. Lu gelooft hem, maar is hier niet meer aan de hand? Hoe groot is de kans dat Fred als hij vrij komt bij een volgende depressie niet ondanks zijn goede voornemens weer iemand naar de andere wereld helpt? Een mens is een gecompliceerd wezen, het is erg optimistisch om aan te nemen dat 20 minuten meditatie en wat positieve gesprekken genoeg zijn om iemand echt totaal te veranderen.
Als Lu schrijft dat iemand in feite al gelukkig is en dat dit duidelijk wordt door een opbeurend gesprek of 20 minuten mediteren, dan lijkt hij de realiteit en het principe door elkaar te halen. Geluk dat je niet ervaart, is gewoon geen geluk, net zoals een geluid dat je niet hoort, geen geluid is. In principe zou je volgens Lu dit geluk wel moeten kunnen ervaren als je je bewust wordt van je boeddhanatuur. Een misdadiger die echter nog een paar jaar moet brommen en hoort dat zijn vrouw een ander heeft, heeft echter wel eens anders zou zijn hoofd dan zijn boeddhanatuur. Natuurlijk kun je deze man troosten en hem kalmeren. Dat doet Lu dan ook op bewonderenswaardige wijze. Hij weet bij zijn cliënten een moment teweeg te brengen van wat de middeleeuwse mysticus Meister Eckhart ‘gelatenheid’ noemde (gelâzenheit, een ander woord is ‘berusting’). Je laat de wereld los en je accepteert de dingen zoals ze zijn, het is het tegendeel van ambitie. In de christelijke mystiek houdt het bovendien in dat je je eigen wil opgeeft en het verloop van de dingen overlaat aan de wil van God. In het boeddhisme geef je in dit geval je eigen wil op, omdat je inziet dat alles leeg is en een stoïcijn zou zeggen dat hij er niets mee te maken heeft omdat hij er toch niets aan kan doen. Gelatenheid kan een begin zijn van nirvāṇa, maar het is het nog lang niet, net zoals een vliegtuigticket nog geen zonnig palmenstrand is. De reden dat Lu daar geen rekening mee houdt, is dat hij inclusief denkt. Dit is iets wat in de Indiase filosofie vaak voorkomt. Plotinos, de 2e eeuwse Romeinse filosoof en vader van de christelijke mystiek, had daar trouwens ook een handje van. In een moment van gelatenheid, zegt Lu met zoveel woorden, is in potentie het nirvāṇa al aanwezig, want het nirvāṇa omvat gelatenheid en omgekeerd. Beide maken deel uit van elkaar, Thich Nhat Hahn noemde dit ‘interbeing’, tussenzijn. Voor de gevangene maakt dit echter allemaal niets uit, hij ervaart in de gelatenheid een nog ongekend moment van innerlijke stilte en een belofte van een nieuw begin.
De spraakverwarring
Volgens Lu is geluk dus een soort achterkant van het leed en dat ervaar je in je zelf tijdens het stil zitten. We hebben gezien dat dit overeen komt met wat in de Nederlandse en Duitse mystiek ‘gelatenheid’ wordt genoemd, is dat nu geluk? Blijkbaar is volgens Lu geluk iets dat je vanzelf ervaart als je je zorgen even vergeet, maar er blijkt ook een soort overgave bij te komen. Hij beweert dat je het altijd in je hebt, het is als de zon die achter de wolken schijnt en die zich toont wanneer de wolken zijn weggedreven. Er is echter geen leven mogelijk zonder zorgen, houd je jezelf dan niet erg voor de gek als je je zorgen even vergeet? Zoals de Boeddha al zei: er is ouderdom, ziekte en dood in elk leven, er is geen enkele reden om daar blij mee te zijn. Alleen als je plezier hebt, dan vergeet je dat even. Is geluk dan hetzelfde als plezier?
Ik heb daar veel met jonge mensen over gepraat toen ik filosofielessen gaf aan het voortgezet onderwijs. De meesten waren ervan overtuigd dat er een groot verschil is tussen geluk en plezier. Kort samengevat vonden ze dat geluk een toestand van je geest is en plezier een ervaring, met andere woorden plezier duurt maar even en geluk is langdurig en beïnvloedt al je ervaringen. Als je bijvoorbeeld naar de tandarts moet, vind je dat niet plezierig, maar het heeft geen invloed op je geluksgevoel. Sterker nog, ook al weet je dat je af en toe ziek zult worden, zult verouderen, ooit dood zult gaan en afscheid zult moeten nemen van geliefden, zelfs dat allemaal kan echt geluk niet verstoren. Dit geluk ontdek je echter niet door 20 minuten stil te zitten, zoals Lu beweert.
In de Therigatha en in de Gotami Sutta (Suttanipata 5.3) wordt het verhaal verteld van Kisa Gotami. Ze leefde in de tijd van de boeddha en was de vrouw van een rijke koopman in Sravasti. Toen zij haar enige kind verloor, kwam ze bij de Boeddha en vroeg hem om haar kind weer tot leven te wekken. De Boeddha stemde aanvankelijk toe, maar zei dat hij daarvoor een mosterdzaadje nodig had uit een familie waar nog nooit iemand was overleden. Kisa ging alle families af, maar nergens vond zij een familie waar de dood nog niet op bezoek was geweest. Uiteindelijk realiseerde ze zich dat de dood onvermijdelijk is en zich niet laat tegenhouden. De boeddha wijdde haar in in de leer en uiteindelijk werd zij arhant. Dit verhaal leert ons dat de eerste stap naar geluk bestaat uit het aanvaarden van de wereld zoals die is, we komen hier weer de houding van gelatenheid tegen. Je zou kunnen zeggen dat dit is wat Lu met zijn meditaties en troost voor elkaar probeerde te krijgen. Het verhaal zegt verder dat Kisa nog een lange weg te gaan had en pas na vele jaren mediteren op het punt kwam waarop zij haar lijden definitief kon laten stoppen.
Het woord ‘geluk’ heeft verschillende betekenissen en daardoor is er een soort spraakverwarring ontstaan. Zo wordt het Amerikaanse woord happiness vaak vertaald met ‘geluk’ (ook in het boek van Cuong Lu, dat oorspronkelijk in het Engels is geschreven onder de titel ‘The Buddha in jail’). Dit is misleidend, want een Amerikaan die naar de tandarts moet is niet happy, terwijl een afspraak met de tandarts mensen in de rest van de wereld in het algemeen niet ongelukkig maakt. Een popzanger vraagt niet in Nederland aan zijn publiek: ‘is iedereen gelukkig’? In de Verenigde Staten werd al sinds de zestiger jaren veel onderzoek gedaan naar de happiness van mensen door middel van vragenlijsten. Hieruit bleek dat er maar heel weinig mensen echt happy waren. Dit werd gezien als buitengewoon verontrustend, want hoe was het mogelijk dat mensen die God on their side (tekst van Bob Dylan uit het album John Wesley Harding) hebben en leven in the Greatest country of the World toch niet happy zijn? Men begon dit te zien als een medisch probleem, hetgeen ertoe leidde dat artsen massaal valium (diazepam, op de markt gebracht door Hoffman-La Roche in 1963) begonnen voor te schrijven aan hun patiënten. Het werd Mother’s little helper (bezongen door de Rolling Stones in 1966). Later werd valium vervangen door prozac en vandaag de dag is iedereen in de VS aan de mindfulness. ‘Happiness’ kun je dus niet zomaar vertalen met ‘geluk’. Een betere vertaling van het woord ‘geluk’ in het Amerikaans zou zijn ‘fulfillment’, maar dat woord wordt zelden gebruikt.
De historische wortels van het geluk
In de Europese geschiedenis zijn eigenlijk twee tradities die onze opvattingen over geluk hebben bepaald. De meest voor de hand liggende is natuurlijk het christendom. De gelovige christen ziet het geloof als de enige bron van echt geluk. De wereld is een tranendal waarin er hooguit betrekkelijke en voorbijgaande momenten van geluk kunnen plaatsvinden. Het ware geluk is voor de gelovige pas weggelegd na de dood, wanneer hij in Gods gelukzaligheid zal worden opgenomen. Door de uitoefening van het geloof en in het bijzonder door het gebed kan de gelovige dichter bij God komen en alvast op deze wereld een voorproefje van het hemelse geluk ervaren. De heiligen hebben daar hun dagtaak van gemaakt en mede door hun bijzondere geestesgesteldheid ervaren zij de nabijheid van God 24 uur per dag zeven dagen per week.
Buiten het christendom vinden we in de antieke Griekse filosofische tradities een andere opvatting over geluk. Deze opvatting gaat terug op de filosoof Socrates, die leefde in de zesde eeuw voor het begin van onze jaartelling in Athene. Hij werd door zijn vijanden voor de rechter gedaagd in een proces waarin de doodstraf dreigde. In zijn verdedigingsrede voerde hij aan dat hij een speciale wijsheid bezat, de wijsheid van de menselijke natuur en dat het grote verschil tussen hem en de andere Atheners was, dat hij zich niet bekommerde om zijn reputatie of zijn bezit, maar om zijn zelf. Socrates deed tijdens zijn proces wat hij al jarenlang in de straten van Athene had gedaan, hij argumenteerde met zijn tegenstanders totdat ze met een mond vol tanden stonden en moesten toegeven dat ze niet wisten waar ze het over hadden. Hij kreeg niettemin de doodstraf, die hij onderging alsof het hem totaal niets kon schelen.
Na Socrates ontstonden er verschillende filosofische tradities, die elk op hun manier streefden naar wat men noemde ataraxia, gemoedsrust. Uit de kleine kring van Socrates’ intieme vrienden kwam de traditie van de cynici voort, waarvan de bekendste is Diogenes van Sinop. Het woord ‘cynicus’ komt van het Griekse woord voor hond en Diogenes nam dit dier als voorbeeld voor een gelukkig leven. Hij leefde op straat, zonder enig bezit, gedroeg zich volkomen schaamteloos en leefde volgens wat hij zag als de menselijke natuur, maar hij was volledig vrij. Uit de traditie van de cynici kwam die van de stoïcijnen voort, die door de eeuwen heen altijd erg veel aanhangers heeft gekend in Europa en in de Verenigde Staten. Er is vandaag de dag zelfs sprake van een substantiële opleving en sommige auteurs zien het als een soort westers boeddhisme.
Wie gemoedsrust, ataraxia, heeft, is zijn eigen bron van geluk. Hij heeft niets nodig, is zijn eigen meester (autarkia) en stelt zijn eigen wetten (autonomia). Hij is net als alle mensen onderhevig aan voor- en tegenspoed, maar het raakt hem niet meer. Het is niet gemakkelijk om zover te komen, wie deze gemoedsrust wil bereiken, moet er in feite alles voor op willen geven, want het vraagt een totale persoonlijke transformatie (metanoia).
Conclusie
We hebben nu kennisgemaakt met verschillende soorten geluk, misschien wel met te veel soorten. Om wat meer overzicht te krijgen kunnen we een indeling maken. Het eerste waar we naar kunnen kijken is of het geluk van buiten komt, dus heterogeen is, of van binnen, autogeen. De gemoedsrust van de Griekse tradities, het boeddhistische nirvāṇa en gelatenheid zijn autogeen. Je ontdekt het weliswaar niet uit jezelf, je hebt vaak een steuntje in de rug nodig, maar als je het eenmaal hebt gevonden, kun je ermee uit de voeten. Het wordt niet teweeg gebracht door iets buiten je, je hebt er niets voor nodig en daarom omvat het een volledige vrijheid. De christelijke gelukzaligheid, het gewone begrip geluk, happyness en plezier zijn allemaal heterogeen, want er zijn specifieke omstandigheden nodig om het te ervaren. Bij deze laatstgenoemde vier vormen van geluk zijn er onderling verschillen van intensiteit en kwaliteit. De christenen zouden bezwaar kunnen maken, omdat in hun ogen God niet aan specifieke omstandigheid onderhavig is, Hij is er altijd en overal. Daar zou je dan weer tegen in kunnen brengen, dat dit alleen maar geldt voor iemand die in God gelooft. Bovendien is geloof een groepsproces, waarbij gebruik wordt gemaakt van heilige boeken, van rituelen en tempels of kerken. Als deze er niet zijn, kan God niet bestaan. Christenen vinden het bestaan van autogeen geluk al een godslastering, want het bewijst dat je God niet nodig hebt.
Wie autogeen geluk heeft, kan dit niet meer kwijtraken, want het is niet afhankelijk van omstandigheden. Het kan niet anders dan dat heterogeen geluk daarentegen tijdelijk is, want er bestaan in deze wereld geen omstandigheden die niet veranderen. Alweer zou de christelijke gelukzaligheid hierop een uitzondering vormen, want volgens het christelijke geloof zal God er altijd blijven. Dit blijkt in de praktijk nogal tegen te vallen, want in de moderne maatschappij is de aanwezigheid van God in rap tempo aan het verdwijnen, ‘God is dood’, schreef Nietzsche al in 1881. Allah en Jahweh zijn wat trager, maar ook zij zullen eraan moeten geloven.
Wie autogeen geluk heeft, is volledig vrij, want er is niets dat zijn gedrag kan bepalen of zijn vrijheid of geluk kan wegnemen. Bovendien, en dat is verrassend, heeft het verder geen eigenschappen waardoor er verschillende soorten van kunnen worden onderscheiden, er zijn hooguit verschillen in intensiteit of volledigheid mogelijk. Nirvāṇa is dus van dezelfde kwaliteit als ataraxia en gelatenheid. Het is alleen wel zo dat gelatenheid vergeleken met de andere twee vormen van autogeen geluk niet erg intens is, omdat het geen totale transformatie van de persoon inhoudt en daarom weer vergeten kan worden of verdrongen door wereldse zorgen.
Heterogeen geluk draagt juist het karakter van de omstandigheden en kan veel verschillende vormen aannemen, denk maar aan de verschillende vormen van mystiek in de verschillende tradities en bekeringen van de ene religie naar de andere. Er zijn verschillende soorten theosofen of theologen die beweren dat alle mystieke tradities op hetzelfde neerkomen, maar in feite introduceren deze mensen op hun beurt weer een nieuwe mystieke traditie. Er zijn bijvoorbeeld filosofen die hebben geprobeerd om Meister Eckhart te vergelijken met de Japanse zenmeester Dogen. Het resultaat bestaat steevast uit beweringen waar geen van beide auteurs zelf ooit op zouden zijn gekomen. Er zijn wel overeenkomsten tussen mystieke tradities, maar die zijn praktisch, niet inhoudelijk, ze hebben te maken met de menselijke natuur, zoals het vak van loodgieter overeenkomsten vertoont met dat van timmerman. Beide soort vaklieden zijn vaak ZZP-er, moeten een boekhouding voeren, hebben een zekere relatie met aannemers en klanten en ga zo maar door, maar een leiding solderen blijft heel wat anders dan een zwaluwstaartverbinding maken. De verschillende soorten van geloof in de verschillende religies kunnen best verschillende ervaringen van gelukzaligheid opleveren, er is geen enkele reden waarom deze hetzelfde zouden moeten zijn, ze worden immers mede teweeg gebracht door de omstandigheden.
Al deze overwegingen maken ten slotte voor alles duidelijk hoe belangrijk het thema is dat ‘De boeddha in de bajes’ aanroert en hoeveel stof tot nadenken het geeft. Er valt nog veel meer over te zeggen en dat hebben filosofen in de loop der eeuwen ook gedaan. Natuurlijk is deze thematiek ook vaak verzwegen, met name in de laatste vier eeuwen in het Westen, waar de ambities tot in de hemel reikten. Vandaag de dag komen we er echter niet meer onder uit.
De Boeddha is inmiddels uit de bajes gekomen. Cuong Lu heeft inmiddels in Gouda een school voor boeddhistische psychologie opgericht met de naam ‘Mind only’. Die Gouwenaren hebben maar geluk, ze hadden al kaas en stroopwafels, nu leren ze ook nog gelukkig te zijn.
Pierre Hadot: ‘Filosofie als een manier van leven’ – Ambo, Amsterdam 2007
Jeroen van Weeghel: ‘Gelatenheid bij Meister Eckhart: een ascetisch ideaal?’ https://openaccess.leidenuniv.nl/bitstream/handle/1887/32953/150410%20MA%20thesis%20definitieve%20versie.pdf?sequence=3