Carola (54) raakte door nare gebeurtenissen haar familie kwijt. Maar sinds ze het Bredase Annahuis bezoekt, heeft ze er weer een nieuwe ‘familie’ bij. Warm, aandachtig en liefdevol naar elkaar omziend. ‘Mocht het Annahuis ooit stoppen, dan valt er een gat vol eenzaamheid. En daar val ik dan in.’
‘Ad, mijn man, was na de kankerdiagnose binnen tien weken dood. Wij vangen Carola op, had de familie hem beloofd, maar ik heb ze nauwelijks meer gezien. Ik had zo’n diep verdriet, er was zo’n enorme leegte. Wat moet ik nou?, dacht ik. Toen zei iemand: ga eens in het Annahuis kijken. Dat heb ik uiteindelijk maar gedaan, en ik voelde me er gelijk thuis.
Verdriet delen
Ik kom er vier dagen in de week en doe er van alles, van tai chi tot praten met de vriendinnen die ik er inmiddels heb gemaakt. Dat is dat clubje dames, links aan de tafel als je binnenkomt. Je hoort gelijk aan het gelach waar we zitten – kan niet missen. We delen van alles: de grappen, de humor, maar ook het verdriet en de zorgen. Soms hebben we ook enorme discussies. Mijn hoofd kan dat niet altijd aan. Als ik mijn handen – kijk zó! – voor mijn oren doe, dan weten ze: laat haar maar even, die loopt een beetje over.
Het zit in de kleine dingen dat het hier zo fijn is. Even die knuffel als je binnenkomt. Die lieve vraag: heb je iets nodig? Een kaartje krijgen als je jarig bent. Een heerlijk mens genoemd worden – dát! Ook buiten het Annahuis kijken we naar elkaar om. Als een van ons in nood is of verlegen zit om een praatje, dan bellen we elkaar die avond even. Dan zitten we een tijdje aan de telefoon, net zo lang tot het weer gaat. Straks word ik geopereerd, en dan weet ik: ik ben niet alleen, ik hoef me geen zorgen te maken, er wordt op mij gelet.
Hoi hoi
Elke dag komen er zo’n twintig tot veertig mensen over de vloer hier. Ook mensen die dak- en thuisloos zijn. Vaak kom ik ze op straat weer tegen als ik boodschappen haal. Hoi hoi, roep ik dan, zo van: ik heb je gezien. Dat vind ik belangrijk, juist omdat voorbijgangers vaak van ze wegkijken. Van de meesten ken ik de naam. Behalve als die heel erg ingewikkeld zijn, zoals die Poolse namen, die krijg ik niet goed in mijn hoofd.
Mario
Een paar maanden geleden ging er een enorme schok door het Annahuis. Mario was dood gevonden. Mario was 60 en kwam al heel lang in het Annahuis. Hij is een paar keer dakloos geweest, was straatgids en bleef hier komen, ook als hij weer een woonplek had. Mario hoorde bij het huis, bij ons. De week ervoor had ik hem nog gezien. Ik riep: hé Super Mario! Zo noemde hij zichzelf. We moesten allebei lachen. Mario is totaal onverwacht in zijn slaap overleden. Wat ons troost is dat hij niet heeft geleden.
Diep besef
In het huis is een herdenking voor Mario georganiseerd. Het was mooi en respectvol. Vrienden van hem vertelden over zijn leven, op een scherm werden foto’s getoond, we hebben kaarsen gebrand. We hebben het hardop tegen elkaar gezegd: hij gaat gemist worden. En er was een diep besef: als het mijn tijd is, dan doen ze dit ook voor mij. Want hier vertrekt niemand onopgemerkt. Je bent gezien en gekend.’
Bron Kansfonds. Tekst Cecile Vossen, beeld Ringel Goslinga
Geef een reactie