Als we gaan zitten (liggen, staan, lopen) om te mediteren, wat is dan onze praktijk? Waarvoor doen we het? Wat is ons doel? Of is het zonder doel? Maar als het geen doel heeft, waarom zouden we het dan doen? En hoe verhoudt onze praktijk zich tot ons dagelijks leven? Of staat het daar zoveel mogelijk los van.
Meditatie is niet één ding en er zijn dus verschillende antwoorden mogelijk. Hoe zouden we die verschillende praktijken kunnen benoemen en ordenen?
Deze vraag is al heel oud. Toen het boeddhisme vanuit India China binnensijpelde, leerden de Chinezen verschillende teksten, theorieën en praktijken kennen, die elkaar zelfs vaak ronduit tegenspraken. Geconfronteerd hiermee werden er verschillende classificatiesystemen ontwikkeld, in een poging om de verscheidenheid te ordenen. Zo ontstonden de verschillende Chinese tradities, elk met een eigen classificatiesysteem.
Deze systemen waren meestal hiërarchisch, dat wil zeggen van hoog naar laag, met uiteraard de eigen traditie bovenaan de ladder. Tegelijkertijd was er het besef dat als je van de ladder de laagste treden weglaat, je geen ladder meer hebt. De laagste treden van de ladder zijn daarom niet minder belangrijk dan de hoogste.
Wat ons hier interesseert, zijn twee belangrijke lijnen volgens welke deze ordening gebeurde. De eerste lijn loopt van geleidelijk naar onmiddellijk. Het geleidelijke pad gaat er van uit dat je door oefening tot ontwaken kunt komen. Die oefening kan meditatie zijn, of tekststudie, of ritueel, of mindful de afwas doen. De idee is dat hoe meer en hoe intenser je oefent, hoe verder je komt op het pad naar ontwaken. Een risico van dit pad is dat je allerlei vaardigheden en kennis ontwikkelt en eindeloos blijft ontwikkelen en daarbij eindeloos naast de kwestie, die van het ontwaken, blijft.
Het plotse of onmiddellijke pad gaat er van uit dat ontwaken niet kan bepaald worden door voorwaarden en oorzaken en dus niet geleidelijk kan gerealiseerd worden.
Een klassiek zenverhaal is dat van Kyogen. Hij besefte dat hij ondanks jaren oefenen niets bereikt had. Ontgoocheld trok hij zich terug in een kleine tempel waar hij het graf van zijn overleden leraar onderhield. Op een dag, bij het vegen, ketste hij met zijn bezem een steentje tegen een bamboetak. En pok, bij het horen van het geluid kwam hij plots tot ontwaken.
Dit is stof voor interessante discussies. Is oefening dan totaal overbodig, of bereidt oefening toch de weg? Was Kyogen ook tot ontwaken gekomen als hij tot voor de fatale veeg met zijn bezem, een liederlijk leven had geleid? En wat na de ervaring? Houdt het verhaal op bij het ontwaken of begint het dan pas? Wie van paradoxen houdt vindt hier zeker zijn gading.
Ook dit onmiddellijke pad is niet zonder risico’s. Om te beginnen is er het gevaar dat je levenslang blijft wachten op die ene ervaring die, zoals die ridder op zijn witte paard, maar niet komt. Er is geen enkele garantie op een happy end zoals in Kyogens sprookje.
Als je dan wel een diepe plotse ervaring meemaakt is er het gevaar dat je gaat denken dat je iets bijzonder meegemaakt hebt, iets dat je onderscheidt van de rest van mensheid, misschien zelfs iets dat je beter maakt. Nog gevaarlijker wordt het als je gaat denken dat deze ervaring je legitimeert om als leraar van anderen toewijding en onderwerping te eisen om ook hen tot ontwaken te brengen. En echt gevaarlijk wordt het als anderen ook bereid zijn dat te geloven.
Het houdt niet op bij het onmiddellijke pad. Er is ook nog wat genoemd wordt: het perfecte pad. Dit pad gaat er van uit dat er niets te bereiken valt omdat iedereen natuurlijkerwijze al perfect ontwaakt is.
Een klassiek zenverhaal is dat van Mazu die in meditatie zat. ‘Wat ben je aan het doen?’ vroeg zijn leraar Nanyue. Mazu antwoordde dat hij een Boeddha wou worden. Daarop nam Nanyue een kiezelsteen en begon er met zijn mouw op te vegen. Wat bent u nu aan het doen, vroeg Mazu. Ik wil er een diamant van maken, antwoordde Nanyue.
Waarom zou een kiezelsteen een diamant moeten worden als hij al perfect kiezelsteen is? Dit maakt het perfecte pad niet enkel het pad van de diepste wijsheid maar ook dat van het diepste mededogen. Zoveel teksten komen uit bij dit pad. Of het nu Dogen is die zegt dat meditatie niet de weg is naar ontwaken maar het ontwaken zelve. Of de parabels van de Lotus Sutra die telkens opnieuw vertellen dat, of we het weten of niet, de grote schat al in ons bezit is en altijd al geweest is. Of Shinran die stelt dat als zelfs de goeden gered zijn, hoeveel te meer dan de kwaden.
Het is wat Abe Masao tegen Ton Lathouwers zei bij zijn eerste ontmoeting: you are accepted just as you are. Of wat Ton Lathouwers zelf steeds herhaalt: je kunt er niet uitvallen.
Shinran gebruikt een prachtig en beklijvend beeld. Hij is als een worm die opgesloten zit in een bamboestengel en verlangt naar het licht. Hij kan het licht bereiken door te beginnen knagen in de lengterichting. Zo baant hij zich een weg van knoop naar knoop, van de ene donkere holte naar de andere om uiteindelijk in het daglicht uit te komen.
Maar hij kan ook in dwarse richting gaan en dan is hij er onmiddellijk. Ook in deze richting zijn er volgens Shinran twee mogelijkheden. Hij kan zich een uitweg knagen, maar hij kan zich ook realiseren dat het in de wereld aanwezige mededogen al lang een grote opening gemaakt heeft en dat de weg naar het licht open en vrij toegankelijk is.
Ook het perfecte pad heeft zijn valkuilen. Stel dat je van een intensieve retraite thuiskomt met de vaste overtuiging dat je nu perfect bent. Laat ons hopen dat je huisgenoten je dan snel weer met je twee voeten op de grond weten te zetten. De ervaring leert dat het perfecte pad in al zijn eenvoud het moeilijkst te vatten is. We komen er verder uitgebreid op terug.
Een tweede lijn gaat van oefenen voor jezelf naar oefenen voor alle levende wezens. In de oudste boeddhistische teksten lezen we al hoe de Boeddha zegt: ‘Er zijn twee manieren van oefenen: voor jezelf en voor jezelf en de anderen. De eerste is verkeerd, de tweede is de juiste.’
Later is men dit onderscheid gaan aanduiden met de termen mahayana en hinayana. Mahayana betekent het grote voertuig (want voor alle levende wezens) tegenover hinayana dat het kleine voertuig betekent (want alleen voor jezelf). Hinayana en mahayana hebben niets te maken met de traditie waarbinnen je oefent. Er heeft overigens nooit een hinayana traditie bestaan. Het gaat over de manier waarop je oefent.
Je kunt dus niet zomaar zeggen: ik beoefen zen dus mijn praktijk is mahayana. Een eenvoudige zelfcheck is: heb je het gevoel dat je engagementen en verantwoordelijkheden je praktijk in de weg staan of staat je praktijk ten dienste van al je engagementen en verantwoordelijkheden?
Het latere mahayana is milder in zijn kritiek op de hinayana praktijk. In plaats van deze af te wijzen wordt ze opgevat als een eerste, vaak zelfs noodzakelijke fase. Veel mensen beginnen hun oefening op zoek naar een oplossing voor hun eigen vragen. Ook van de Boeddha wordt gezegd dat hij zijn zoektocht begon vanuit zijn eigen ontzetting over de confrontatie met de onontkoombaarheid van ziekte, ouderdom en dood.
Zowel hinayana als mahayana vertrekken dus vanuit een gevoel van mededogen. Het ene vanuit mededogen voor jezelf, het andere voor alle levende wezens. (Een praktijk zonder mededogen is ook denkbaar maar zou buiten iedere categorie vallen.) Naarmate je hart zich opent is er plaats voor meer dan je eigen lijden en kan het mededogen zich ook openen naar alle levende wezens.
Beide lijnen verhouden zich als de rails van een spoorlijn, tegelijk onafhankelijk en nauw verbonden. Ze gaan samen op. Het perfecte pad vanuit een hinayana perspectief zou een compleet narcisme betekenen. Stel je voor, op je eentje perfect. Het geleidelijk pad vanuit een mahayana perspectief zou een continue bron van frustratie zijn. Begin er maar aan, alle levende wezens bevrijden.
(wordt vervolgd)
.
LEVEN IN DE MAALSTROOM blog