‘De crisis in de Westerse democratieën is voelbaar.’ Hiermee opent de Amerikaanse sociologie professor Larry M. Bartels zijn boek Democracy erodes from the top. Politieke leiders en zogenaamde leiders aarzelen niet om deze crisiservaring aan te wakkeren. Niet dat alles koek en ei is volgens hem, maar de gebruikelijke opvatting over de Europese crisis van de democratie staat opvallenderwijs op gespannen voet met resultaten van opiniepeilingen. ‘Wat de Europese democratie ook mankeert, het is niet de publieke opinie.’ Dit artikel geeft een indruk van het boek.
Bartels analyseert in zijn boek de trends in de Europese publieke opinie van 2002 tot en met 2019, met nadruk op meningen die kenmerkend zouden zijn voor de ‘crisis in de democratie’. Denk hierbij aan: ideologische polarisatie, weerstand tegen immigratie en tegen de EU en wantrouwen in de politieke elite. De auteur gebruikt de gegevens van de European Social Survey (ESS). Hij onderscheidt drie periodes: de periode voor de euro-crisis 2002-2007, de euro-crisisperiode 2008-2013 en de postcrisisperiode 2014-2019. Hij onderbouwt zijn analyses met statistische gegevens en verantwoordt zijn werkwijze in de appendix van zijn boek.
Eurocrisis
De eurocrisis was voor velen een groot probleem en voor sommigen een ramp. De ergst mogelijke scenario’s kwamen niet uit, zoals een Europese recessie of de ondergang van de euro. Tijdens deze crisis vreesden politieke waarnemers dat de onvrede over de economie en de bezuinigingspolitiek zouden leiden tot de aantasting van het vertrouwen in niet alleen de zittende leiders, maar ook in politieke instituties en de democratie zelf. Het vertrouwen in de EU liep een deuk op, net als de steun van de bevolking voor de nationale regeringen en andere instituties. ‘Niettemin bewees de EU voldoende in staat te zijn om zich door de crisis heen te modderen, waarbij haar steun onder de bevolking intact en het Europese project springlevend bleven.’ De schade van de crisis bleek verrassend beperkt en kortdurend, volgens de auteur.
De eurocrisis deed ook vrezen voor de levensvatbaarheid van de Europese verzorgingsstaten. In Griekenland, Spanje en Ierland hadden de zware bezuinigingen een grote negatieve invloed op het welzijn van mensen met een laag inkomen. Voor mensen met de laagste inkomens in de meeste andere EU-landen gold dit niet, zij ‘waren tevredener met de sociale voorzieningen en met hun algehele leven tijdens de crisis dan ze voorheen waren, en tevredener na de crisis dan ze waren toen deze plaatsvond.’
Immigratie
Voor Europa als geheel ontwikkelde de publieke opinie over immigranten en immigratie zich significant positiever in de loop van de 21ste eeuw, constateert de auteur. In de meeste landen is de publieke opinie gematigd en stabiel, ondanks fluctuaties in de omvang en in sommige gevallen ondanks een massale toestroom van asielzoekers. In sommige landen namen de anti-migrantensentimenten tijdens de euro- en asielcrisis toe. Slowakije, Tsjechië, Italië, Hongarije, Polen en mogelijk Griekenland zijn de meest conservatieve (en godsdienstige) landen in Europa, maar dit is een deel van de verklaring voor de weerstand. ‘De meest aannemelijke gemeenschappelijke noemer is misschien de felle anti-migrantenretoriek van toonaangevende nationalistische leider binnen en buiten de regering.’
Explosie
Veel commentaren over het hedendaagse populisme wijten de groeiende steun voor de populistische partijen aan immigratie en de eurocrisis. De analyse van Bartels toont aan dat dit niet klopt. Wat de verspreiders van het begrip ‘populistische explosie’ volgens hem vergeten is dat er altijd ontevreden burgers in een democratie zijn, dus dat er altijd ruimte is voor populisten.
Instemmend citeert hij op bladzijde 184 de onderzoeker van het populisme Cas Mudde. Mudde schrijft: ‘Provocatively stated, the real question is not why populist radical right parties have been so successful since the 1980’s but why so few parties have profited from the fertile breeding ground available to them.’ De werkelijke bedreiging is dat politieke elites de ontevredenheid willen intomen als ondersteuning voor hun eigen antidemocratische maatregelen.
Gewone mensen
In hoofdstuk 6 Democracy erodes from the top brengt de auteur het werk van politicoloog Nancy Bermeo onder de aandacht. Zij besteedt in haar historische onderzoek naar de afbraak van democratieën in het 20ste-eeuwse Europa en Latijns-Amerika veel aandacht aan de rol van ‘gewone mensen’. Zij concludeert dat in de overgrote meerderheid van de gevallen kiezers in het stemhokje niet kiezen voor dictatuur. De schuld voor de ondergang van de democratieën lag overduidelijk bij de politieke elites. Zij schrijft: ‘Even profound polarization is never, in itself a sufficient condition for regime collapse. Democracies will only collapse if actors deliberately disassemble them, and the key actors in this disassembling process are political elites.’
Ook de Hongaren kozen in het stemhokje niet voor de illiberale democratie van Victor Orbán. Zij stemden in 2010 voor het conservatief-ogende Fidesz uit onvrede met de zittende regering. Het is pas hierna dat Orbán zich op het illiberale pad begaf en de anti-migratie en de anti-EU kaarten uitspeelde. Hij bracht hiermee de steun voor de partij meer in lijn met de aanhang van de Europese rechts-populistische partijen. De Hongaarse Orbán en Poolse Kacynski gingen over tot het ontmantelen van democratische ‘checks and balances’ niet als een reactie op een interne of externe overweldigende oproep, maar simpelweg omdat zij hiertoe in staat waren en ermee wegkwamen.
Crisis
Er zijn diverse belangrijke veranderingen gaande signaleert Bartels op bladzijde 217, maar ‘geen van deze ontwikkelingen is direct of dringend verbonden met veranderingen in de publieke opinie, noch in Europa als geheel, noch in specifieke landen.’ In tabel 8.1 op bladzijde 218 vat hij de Europese publieke opinie in de periode 2002-2019 samen. ‘Wat de Europese democratie ook mankeert, het is niet de publieke opinie, maar zo dit wel het geval zou zijn, dan is de kwaal zo aanhoudend dat het begrip ‘crisis’ amper passend lijkt.’
In de politiek van een democratie is de publieke opinie een belangrijke uiting van tegenstrijdige belangen, maar beslist niet de meest nauwkeurige uiting. Auteur Bartels sluit zijn boek hierom af met de woorden: ‘It is also a resource to be organized and exploited by democratic leaders pursuing their own visions of the good. When they organize and exploit public opinion skillfully, for good ends – including the good end of safeguarding democracy itself – they deserve our gratitude and respect. When they fail, that is a crisis of democracy.’
Overpeinzing
Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) rapporteert al enige jaren dat het behoorlijk goed gaat met ons land. Burgers geven hun leven en hun financiële situatie een ruime voldoende. Het vertrouwen dat ze hebben in elkaar en in de democratie is goed, maar ze hebben een laag vertrouwen in de politiek en hebben zorgen over de economie. Directeur Karen van Oudenhoven zegt in het artikel van het SCP: ‘We zien grote verschillen in vertrouwen in de politiek tussen mensen die goed kunnen meekomen in de samenleving en mensen die achterblijven. Dat is reden voor zorg, omdat het vertrouwen daarmee een potentiële splijtzwam is in de samenleving.’ We moeten op zoek naar verbinding.
Niet het SCP, maar de politiek en dus het kabinet bepaalt hoeveel ongelijkheid acceptabel is. Het is belangrijk dat het kabinetsbeleid voor iedereen duidelijk is en wat het wil met bijvoorbeeld het klimaat, de migratie en de woningbouw. ‘Dan keert het vertrouwen terug. Niet omdat je investeert in vertrouwen, maar omdat je laat zien dat je resultaten boekt.’
Conclusie
Cruciaal voor de politieke gevolgen van rechts-extreme meningen is het antwoord hierop van de gangbare politieke elites, immers naar blijkt: de vis rot vanaf de kop. Deze elites worden constant verleid om de aanhangers van de rechts-extreme partijen in te palmen voor hun eigen belang. Nergens in Europa en ook in ons land niet is die aanhang zo groot dat zij de meerderheid van het electoraat uitmaken, zelfs bij lange na niet. ‘Thus, their political impact depends crucially on coalition politics’, schrijft Bartels. Ondanks het charmeoffensief van Geert Wilders en zijn ruim gevulde koelkast, wil het maar niet vlotten.
Aanvulling
De socioloog Max Weber (1864-1920) heeft met zijn uitvoerig bewerkte voordracht uit 1919 Politiek als beroep veel bijgedragen aan het denken over politiek en het is goed hierbij stil te staan. Hij definieert dit begrip als: ‘het streven naar een aandeel in de macht of naar de beïnvloeding van de verdeling van de macht, tussen staten, ofwel binnen een staat tussen groeperingen die hij overkoepelt.’ Vervolgens beschrijft hij de verandering van de functie van politicus in de loop van de tijd, die begon als erebaan. Later leefde de politicus van de politiek en werd het een inkomstenbron. De opkomst van politieke partijen en democratieën veranderde de status en leefomstandigheden van de beroepspoliticus.
De eisen waaraan een goed politicus moet voldoen, hebben volgens Weber vooral te maken met zijn persoonlijkheid. Hij somt drie karaktereigenschappen op die een goed politicus moet hebben: gedrevenheid, verantwoordelijkheidsgevoel en inschattingsvermogen.
In zijn nawoord noemt Hans Driessen, de vertaler van dit essay, de uiteenzetting van de socioloog Weber over de twee ethische grondhoudingen van het politieke bedrijf mogelijk zijn belangrijkste bijdrage. Hij onderscheidt overtuigingsethiek (Gesinnungsethik) van verantwoordelijkheidsethiek (Verantwortungsethik) waartussen een fundamentele spanning bestaat. In de politiek zou volgens Weber de verantwoordelijkheidsethiek doorslag moeten geven. Louter op grond van overtuigingen politiek bedrijven, wat de meeste politici na de Eerste Wereldoorlog deden, heeft volgens hem rampzalige gevolgen voor de samenleving. Hij schrijft: ‘Niet dat overtuigingsethiek identiek zou zijn met onverantwoordelijkheid en verantwoordelijkheidsethiek met gebrek aan overtuiging. Daar is natuurlijk geen sprake van. Maar er is bijna geen diepere tegenstelling denkbaar tussen iemand die handelt volgens de overtuigingsethische maxime, die religieus geformuleerd, luidt: ‘Doe wat je moet doen, en laat de gevolgen aan God over’, en iemand die handelt volgens de verantwoordelijkheidsethische maxime dat je moet instaan voor de (voorzienbare) gevolgen van je handelen’, bladzijde 98.