Europa keerde zich na de wreedheden van de Tweede Wereldoorlog af van het nationalisme en in het openbaar noemden politici zich nog zelden ‘nationalist’. Sinds begin van de 21ste eeuw brokkelde deze schroom af. Tegenwoordig noemen sommigen zich zelfs weer met trots ‘nationalist’. Dit artikel geeft een indruk van de opkomst en ontwikkeling van het denken over naties en nationalisme in Europa. Het maakt gebruik van boekje Nationalisme van Joep Leerssen en van de studie Nations and nationalism van Ernst Gellner.
In het dagelijks taalgebruik is het onderscheid tussen ‘natie’ en ‘staat’ vervaagd. Voor de duidelijkheid: ‘staat’ verwijst naar een land met een onafhankelijk bestuur. Een ‘natie’ is een gemeenschap van mensen. ‘Nationalisme’ richt zich op de vorming van een nationale staat, een natiestaat. Deze bestaat uit één dominante gemeenschap die zich onderling verbonden voelt, binnen de grenzen van een onafhankelijk grondgebied.
In zijn gezaghebbende studie Nations and Nationalism (1983) schrijft de Brits-Tsjechische filosoof en socioloog Ernest Gellner (1925-1995): ‘Nationalisme is vooral een politiek uitgangspunt, inhoudend dat de politieke en de nationale eenheid moeten overeenstemmen...Nationalisme als een gevoel of een beweging kunnen het best worden gedefinieerd door dit uitgangspunt. Een nationalistisch gevoel van woede ontstaat wanneer dit principe geweld wordt aangedaan, maar een gevoel van tevredenheid ontstaat als aan het gevoel wordt voldaan. Een nationale beweging wordt door dit soort sentimenten aangestuurd.’
De staat
In de middeleeuwen ontstonden er ‘rijken’, gebieden waarover vorsten hun heerschappij uitoefenden. Deze rijken bestonden vaak uit verschillende etnische groepen met uiteenlopende talen. Mettertijd kregen ze tijdens het Europese staatsvormingsproces een stabiel, duidelijk afgebakend grondgebied en een vaststaand machtscentrum, schrijft Joep Leerssen in zijn boek Nationalisme. Ook golden er door strijd verkregen afspraken tussen de vorst, de elite en de bevolking, die vaak waren vastgelegd in een grondwet.
De staat is de hoogste instantie die belasting kan opleggen, ze gebruikt dit voor zaken van algemeen nut, bijvoorbeeld de landsverdediging. Een regering en een bestuursapparaat bepalen de prioriteren bij de besteding van het belastinggeld en controleren dit. In een ‘democratie’, ‘gaan burgerrechten en belastingen onlosmakelijk hand in hand. Om toezicht te houden op wat de overheid met onze centen doet, kan de burger inspraak claimen in het bestuursapparaat van de staat.’ De onafhankelijkheid van de Verenigde Staten begon in 1776 met de slogan no taxation without representation. Ook de Franse Revolutie van 1789 startte op deze manier.
De moderne, democratische staat gaat uit van het beginsel van de ‘volkssoevereiniteit’: de staat ontleent in laatste instantie zijn macht aan de vrije wil en de instemming van het volk, bladzijde 13. Zonder dit is nationalisme nauwelijks denkbaar, volgens de auteur. Deze staat heeft niet alleen het alleenrecht op belastingheffing en op soevereine besluitvorming, maar ook op ‘legitiem geweld’. Het opeisen hiervan dwingt de staat tot het handhaven van de rechtsorde, maar ze moet zichzelf er ook aan houden. De burger heeft controle-instrumenten, bijvoorbeeld een volksvertegenwoordiging en de van de staat onafhankelijke rechter.
Natie
In Europa verwees het begrip ‘natie’ politiek naar de landsbevolking. Tijdens de Franse Revolutie stond ‘la nation’ voor ‘le peuple’, de vergadering van de burgerij (de Derde Stand). Tijdens de standenvergadering van de Franse Staten-Generaal riep deze Derde Stand in 1789 zichzelf uit tot de vertegenwoordiger van het volk en tot de Nationale Volksvergadering (Assemblée nationale). In augustus van dat jaar nam de volksvergadering de Verklaring van de rechten van de mens en de burger aan. Volgens Leerssen waren natie en vaderland zuiver democratisch-republikeins, etniciteit kwam er toen nog niet aan te pas.
De volkeren die eerder de komst van de Fransen toejuichten, omdat ze werden bevrijd van de willekeur van hun eigen vorsten, haakten echter af door het autoritaire optreden van Napoleon. De Duitse filosoof Johann Gottlieb Fichte hield in het Berlijn van 1807-08 een serie lezingen, de Reden an die deutsche Nation. Hij noemde de natie ‘een contract tussen opeenvolgende generaties: een historische continuïteit die voorouders en nakomelingen moreel samenbindt.’ Het ideaal van de schrijver Ernst Moritz Arndt was een verenigd, protestants Duitsland onder leiding van Pruisen, ‘onder uitsluiting van de katholieke veelvolkerenstaat van de Oostenrijkse Habsburgers, maar wél met inbegrip van de grenslanden.’ Leerssen ziet bij hem wat ‘etnisch nationalisme’ wordt genoemd, waarbij de grondslag voor de nationale eenheid de gemeenschappelijke afkomst en cultuur is. Tijdens de Romantiek (1790-1850), die een tegenreactie was op het rationalisme van de Europese Verlichting, verspreidde deze opvatting zich over Europa en maakte school in de 19de eeuw, de eeuw van het nationalisme.
Volgens deze Europese, romantisch-culturele variatie van het nationalisme is de natie een diep geworteld gegeven in de geschiedenis en de traditie. Vanuit de traditie wordt zij vooral bepaald door culturele zaken, waaronder taal, historische herinneringen, materieel erfgoed, zeden en gewoontes. De cultuur maakt iedere natie anders dan de andere. ‘Zulk nationalisme is daarom exceptionalistisch (‘wij zijn anders’) dan universalistisch (‘onze zaak is de zaak van het mensdom en van mensenrechten’).’
De auteur stelt vervolgens dat na 1800 de staat bijeen wordt gehouden door het wij-gevoel van de burgers. Deze saamhorigheid werd het fundament van de staat en ‘omgekeerd werd de nationale identiteit van het volk haar institutionele belichaming in de staat.’ Volk en vaderland, natie en staat werden tot een tweeledigheid aan elkaar gekoppeld. In Europa lopen de natie en de natiestaat, als politiek contract of als culturele traditie, in verschillende gradaties door elkaar heen,, bladzijde 29.
Eenwording en verheffing
De 19deeeuwse ideologische en literaire Risorgimento (‘Verheffing’), de beweging voor de eenwording van Italië, mondde uit in de oprichting van het Koninkrijk Italië (1861). De Pruisische koning Wilhelm I werd in 1871 in Versailles tot Duitse keizer uitgeroepen. Eén Duitsland onder Pruisische leiding was hiermee een feit.
Gellner schrijft in zijn boek dat de meeste Italianen voorheen door buitenlanders werden geregeerd en hierdoor politiek benadeeld werden. De meerderheid van de Duitsers leefden in vaak kleine gefragmenteerde staten die de Duitse cultuur geen politiek onderdak konden bieden. Gellner schrijft op bladzijde 96 van zijn studie: ‘Het Frans, en het Italiaans, waren vergeleken met het Duits dat de Oostenrijkers gebruikten geen benadeelde culturen en hun sprekers hoefden geen ongelijke toegang te corrigeren tot de eventuele voordelen van de moderne wereld.’ Al wat gecorrigeerd moest worden was de politieke machtsongelijkheid en de afwezigheid van een politiek onderdak voor de cultuur en de economie, en de benodigde instituties om deze te beschermen. De eenwording van Duitsland en de Verheffing van Italië, als gevolg van hun nationale bewegingen, corrigeerden deze onevenwichtigheden.
Renan
De Franse filosoof en schrijver Ernst Renan dankt zijn bekendheid aan zijn lezing Qu’est-ce qu’une nation? (Stadsgehoorzaal Leiden 1877 en Sorbonne Parijs 1882). Zijn opvatting over het begrip ‘natie’ is nog steeds invloedrijk. Hij vormde dit na de Duitse annexatie van Elzas-Lotharingen in 1871, die bij de Fransen zeer veel kwaad bloed zette. Duitse geleerden steunden de annexatie met antropologische en historische argumenten. Renan ‘besloot de diverse criteria tegen het licht te houden, op basis waarvan men in Duitsland meende de nationaliteit van een gegeven bevolkingsgroep te kunnen determineren.’
Aan het slot van zijn lezing zei Renan: ‘Mijn boodschap, mijne heren, laat zich als volgt samenvatten. De mens is noch de slaaf van zijn ras, noch van zijn taal, noch van zijn religie, noch van de loop van rivieren, noch van de ligging van bergketens. Een samengaan van veel mensen, gezond van geest en warm van hart, schept onder de noemer ‘natie’ een moreel bewustzijn. Zolang dat morele bewustzijn zijn kracht bewijst door de offers van het onbaatzuchtige individu ten gunste van de gemeenschap, heeft zij bestaansrecht.’ Haaks hierop staat de visie van de Duitse staatsman Otto von Bismarck op het ontstaan van de natie ‘durch Eisen und Blut.’
Een nationaliteit is volgens de Fransman een houding, een zich-bekennen-tot-de-natie, vat Leerssen samen. Mensen hebben een nationaliteit, niet door het noodlot of een natuurwet, maar door een keuze. Wie de wetten gehoorzaamt, de belastingen betaalt, het landelijk gezag als het zijne of hare erkent en de gemeenschappelijkheid van de nationale samenleving, bekent zich feitelijk tot een nationaliteit. De identificatie met de natie wordt versterkt ‘in de gezamenlijke beleving van een collectief verleden.’ Samen is men trots op de glorieuze momenten uit de vaderlandse geschiedenis, rouwt men om de nationale tragedies en dekt men onderlinge twisten en strijd toe met de mantel der liefde.
Goed of fout
Met Renan kwam een waardensysteem in zwang dat etnisch nationalisme veroordeelt als fout en civiel nationalisme verkiest als goed. Vaak is dit op een overtrokken manier ingezet om de Ander als een machtsbelust warhoofd aan de kaak te stellen en de eigen nationale aanspraken te vergoelijken als democratisch en redelijk, signaleert Leerssen. Hij wijst erop dat Frankrijk zelf ook niet het toonbeeld van burgerlijke verdraagzaamheid is en niet vrij van etnisch-nationalistische smetten. Kort na Renans lezing zou de beerput van het antisemitisme en het nationaal chauvinisme van de Dreyfuss-affaire opengaan. Renan was dus ‘een beetje eenzijdig in zijn distributie van goed en fout nationalisme tussen de strijdende partijen.’
Gellner
In zijn boek Nations and Nationalism geeft Gellner twee voorlopige definities van natie: de culturele definitie en de voluntaristische. Beide benadrukken ze een aspect van het begrip dat van belang is om nationalisme beter te kunnen begrijpen.
‘1 Two men are of the same nation if and only if they share the same culture, where culture in turn means a system of ideas and signs and associations and ways of behaving and communicating.
‘2 Two men are of the same nation if and only if they recognize each other as belonging to the same nation. In other words, nations maketh man; nations are the artefacts of men’s convictions and loyalties and solidarities. A mere category of persons (say, occupants of a given territory, or speakers of a given language, for example) becomes a nation if and when the members of the category firmly recognize certain mutual rights and duties to each other in virtue of their shared membership of it. It is their recognition of each other as fellows of this kind which turns them into a nation, and not the other shared attributes, whatever they might be, which separate that category from non-members.’
Deze definities zijn echter ongeschikt, geeft hij toe. Met name definities van ‘cultuur’ zijn door hun antropologische betekenis ‘berucht gecompliceerd en ontoereikend’. Het is volgens hem dan ook beter te kijken naar de rol van cultuur, wat zij doet.
Ruritanië
De socioloog beschrijft in zijn boek de ontwikkeling van naties en nationalisme en met name hierbij de rol van de cultuur. Hij verheldert dit door middel van zijn verhaal over het fictieve Ruritanië. In The Course of True Nationalism Never did Run Smooth, bladzijde 57 tot en met 61 van zijn boek, beschrijft hij de stereotypische ontwikkeling van het 19de eeuwse nationalisme in Oost-Europa. Zeer beknopt samengevat: de boeren van Ruritanië, die leven in het Rijk van Megalomanië, ontwikkelen een nationaal bewustzijn doordat een kleine groep intellectuelen die reageert op de industrialisatie en de arbeidsmigratie een hoogcultuur (‘high culture’) uitwerkt.
In de optiek van Gellner is een hoogcultuur een geletterde, gecodificeerde cultuur, die contextvrije communicatie mogelijk maakt tussen culturen. Ook is het als een noodzakelijk onderdeel van een gezonde nationale identiteit, begripsmatig van groot belang voor de ideologie en de politiek van het nationalisme.
Overgang
Het grootste deel van de mensheid trad het industriële tijdperk binnen vanuit een agrarische samenleving. De meerderheid van de bevolking bestond uit boeren en een minderheid is expert (Eng. ‘specialist’) op militair, politiek, religieus of economisch gebied. In deze periode kregen de meeste agrarische bevolkingen te maken met twee belangrijke vernieuwingen, te weten: een gecentraliseerde regering en de ontdekking van het schrift. Dit leidde tot een maatschappelijke structuur waarin culturele en politieke grenzen bij uitzondering overeenkomen.
Een industriële samenleving is echter totaal iets anders. Diverse factoren, waaronder bijvoorbeeld de algemene geletterdheid, de mobiliteit, het individualisme en de politieke centralisatie, veroorzaakten een situatie waarin politieke en culturele grenzen overeenkomen. De staat is vooral de beschermer van de cultuur en de instandhouder van een niet te vermijden homogeen en standaardiserend onderwijssysteem. Dit onderwijssysteem maakt het mogelijk dat de beroepsbevolking in staat is om van baan te veranderen in een groeiende economie en een mobiele samenleving.
De geletterde hoogcultuur waarin de bevolking wordt opgeleid, is voor de meesten een kostbare investering en de kern van hun identiteit, hun verzekering en veiligheid. De samenleving voldeed over het algemeen aan het doel van het nationalisme: de overeenkomst van cultuur en politiek. Gellner schrijft op bladzijde 107 ‘Het voldoen aan het nationalistische principe was geen voorwaarde voor de industrialisatie, maar alleen het resultaat van haar verspreiding.’
De overgangsperiode was onvermijdelijk een tijd van nationalistisch activisme, omdat de mensheid het industriële tijdperk binnenging met politieke en culturele instellingen die botsten met de nationalistische voorwaarden. Het in overeenstemming brengen van de samenleving hiermee was een onvermijdelijk turbulent proces. Dit was gewelddadigste fase van het nationalisme. De maatschappelijke situatie was zeer onevenwichtig met scherpe politieke en economische tegenstellingen. ‘At the same time, new culture-congruent policies are emerging. In these conditions, if these multiples and superimposed inequalities also coincide, more or less, with ethnic and cultural ones, which are visible, conspicuous and easily intelligible, they impel the new emerging units to place themselves under ethnic banners.’
Vals bewustzijn
Gellner schrijft op bladzijde 119 dat de nationalistische ideologie in het algemeen gesproken lijdt aan een ‘diepgaand vals bewustzijn.’ De nationalistische mythe draait de werkelijkheid om. Zij pretendeert de volkscultuur te beschermen, maar bevordert een hoogcultuur. Zij claimt de oude volkssamenleving te beschermen, maar draagt bij aan de vorming van een anonieme massasamenleving. Bovendien predikt en verdedigt het nationalisme de culturele variatie, maar legt in feite homogeniteit op binnen politieke eenheden en in mindere mate tussen politieke eenheden.
Het nationalisme vindt zichzelf eveneens glashelder, als vanzelfsprekend en toegankelijk voor iedereen. Het kan en vindt dat het alleen geschonden kan worden vanuit een boosaardige ontkenning. Echter, in feite dankt het zijn aannemelijkheid en dwingend karakter uitsluitend aan een bijzondere combinatie maatschappelijke voorwaarden, die weliswaar nu voorkomen, maar die volkomen vreemd zijn aan het grootste deel van de mensheid en de geschiedenis. Het nationalisme predikt en verdedigt een continuïteit, maar dankt alles aan een scherpe en onuitspreekbare breuk in de menselijke geschiedenis.
Slot
Huijsen en Waling schrijven in het hoofdstuk De receptie van de lezing dat Renans visie nog steeds actueel is. Om de paar jaar komen er nieuwe uitgaves van zijn lezing uit in het Frans en Engels. Zelf was Renan ook overtuigd van het belang van zijn Qu’est-ce qu’une nation?
Tot slot een vertaald citaat uit het voorwoord van een bundel uit 1887, ‘(…) ik wens dat men, als de moderne beschaving zal zijn vervallen als gevolg van de funeste uitleg van de woorden natie, nationaliteit, ras, zich deze twintig pagina’s zal herinneren. Ik geloof dat zij volledig correct zijn. Wij stevenen af op vernietigingsoorlogen, omdat wij het heilzame beginsel van de vrije instemming de rug toekeren; omdat wij aan naties het recht toekennen, zoals men dat vroeger toekende aan dynastieën, om provincies tegen hun wil in te annexeren.’
Opmerkingen
Joep Leerssen (1955) is een Nederlands literatuurwetenschapper en historicus en hoogleraar Europese studies aan de Universiteit van Amsterdam. In 2008 ontving hij de Spinozaprijs.
De Brits-Tjechische filosoof en socioloog Ernst Gellner (1925-1995) was 22 jaar hoogleraar filosofie, logica en wetenschappelijke Methode aan de London School of Economics. Ook was hij 8 jaar hoogleraar sociale antropologie aan de Universiteit van Cambridge en hoofd van het Centrum voor de studie van het nationalisme in Praag.
John Breuilly (1946), hoogleraar nationalisme en etniciteit aan de London School of Economics schrijft in de inleiding van de 2006 uitgave van Gellners boek dat dit in 1983 op gespannen voet stond met de tot dat toe bestaande benaderingen van het nationalisme. De beschrijvende geschiedschrijving van naties was niet in staat om te begrijpen dat de periode van de Moderne of Nieuwste Tijd (1750-1945) volledig brak met de voorafgaande historische periodes. Deze periode was een eenheid in plaats van een serie unieke verhalen. Het nationalisme was een verschijnsel van de moderne tijd en leverde naties op, niet andersom.
Gellner was het ermee oneens dat dit het gevolg zou zijn van het nationalisme als idee of van een groep intellectuelen als drager ervan. Het nationalisme dankt zijn succes van aan zijn functie binnen de moderne maatschappelijke orde.
Wikipedia schrijft over hoogcultuur: ‘In popular usage, the term high culture identifies the culture either of the upper class (an aristocracy) or of a status class (the intelligentia); high culture also identifies a society’s common repository of broad-range knowledge and tradition (folk culture) that transcends the social-class system of the society. Sociologically, the term high culture is contrasted with the term low culture, which comprises the forms of popular culture characteristic of the less-educated social classes.’
Taigu zegt
Doorwrocht historisch overzichtsartikel, compliment. Bij alle aandacht voor politieke processen mis ik a) een focus op economie als voedingsbodem van nationalisme in verleden en heden, en b) hoe de historische lijn doorloopt tot in de wereld van nu. Laat ik mij beperken tot de tegenwoordige tijd: in 2008 waren de economieën van de Europese Unie en de Verenigde Staten grofweg even groot. In 2022 is de waarde van de Amerikaanse output $17.000 miljard, die van de Unie $14.500 miljard. Verenigd Amerikaanse dollargebied dynamischer dan de institutioneel verdeelde Europese statenbond. Relatieve verarming van Europa, ook t.o.v. Azië, leidt tot onvrede. Economische ongelijkheid is gegroeid t.g.v. globalisering. Nu inflatie. Inmiddels wordt gesproken van de opkomst van nationalistisch-populistisch Nieuw Rechts (Orban, Duda, Meloni, Johnson, Trump). De historische lijn van nationalisme zet zich voort in de dreiging van de omvorming van rechtsstaten tot illiberale democratieën, zowel in Europa als in de VS en elders (Turkije, Israël). In Amerika wordt zelfs gesproken van de dreiging van fascisme. Zie o.a. Levitsky & Ziblatt, ‘How Democracies Die’ (2018). De vragen die onze kinderen aan ons zouden kunnen stellen: waar waren jullie toen het gebeurde, wat deden jullie eraan en wat hebben jullie geléérd van de geschiedenis?
Louis zegt
Ik denk niet dat onze kinderen zullen vragen wat we van de geschiedenis hebben geleerd. Er is nog nooit iets van de geschiedenis geleerd. De vraag zal dan ook eerder zijn; waarom hebben jullie niets van de geschiedenis geleerd? We kunnen die vraag ook aan onszelf stellen voordat onze kinderen het doen.