De verdiensten van Ashoka (circa 268 – 232 v.o.j.), de derde keizer van het Mauryaanse rijk zijn groot, maar hij was bijna vergeten. De vertaling van zijn inscripties in de 19de eeuw ontrukte hem aan 2.000 jaar vergetelheid. Dit artikel gaat over het boek Mauryan India van de ook internationaal eminente Indiase historicus Irfan Habib en vooral over Ashoka’s inscripties.
Habib’s boek begint met een beschrijving van wat we weten over de bevolking van Noordwest India ten tijde van Alexander de Grote’s invasie van India. Dankzij een verhalen van metgezellen en leden van Alexanders hofhouding en latere Griekse en Romeinse historici is het mogelijk om een beeld te reconstrueren van ‘de condities van het leven en de cultuur van de bevolking in de grenslanden en de Indusbassin aan de vooravond van Alexanders invasie.’ Alexander de Grote (336 – 323 v.o.j.) versloeg de Iraanse keizer Darius III van het Achaemenidische rijk en begon zijn veldtocht in het oostelijke deel van dit rijk. Zijn opmars in Noordwest India begon in 327. Na de verovering van de Indusdelta in 325 v.o.j. besloot hij met een deel van zijn leger zich terug te trekken naar Babylon, waar hij in 323 v.o.j. plotseling overleed.
Mauryaans rijk
Noordwest India werd na zijn overlijden nog steeds bestuurd door Alexanders gouverneurs die elkaar bestreden om een zo groot mogelijk deel van het oude rijk over te nemen. Verder oostelijk lag het Nanda-rijk dat het huidige Bengalen en een deel van de Gangesvlakte besloeg. Chandragupta Maurya, de grootvader van Ashoka en stichter van het Mauryaanse rijk, nam rond 320 v.o.j Paliputra in, rekende af met de Nanda’s en werd rond 322-321 v.o.j. zelf koning. Paliputra is de hoofdstad van de huidige deelstaat Bihar en in de oudheid en klassieke tijd de hoofdstad van Maghada. Hij breidde zijn gebied uit tot heel Noord-India en enkele aangrenzende gebieden en heerste over het gebied van de Golf van Bengalen tot aan de Arabische Zee. Seleucus Nicator, de heerser van een groot deel van Alexanders rijk viel in 305 v.o.j. India binnen, maar de oorlog met Chandragupta verliep slecht voor de Grieken en er werden vredesbesprekingen gestart. Chandragupta trouwde een dochter van Seleucus en kreeg grote delen toegewezen van Zuid-Afghanistan, Beloetsjistan Pakistan.
In de loop van 40 jaar verenigde Ashoka vanuit Gandhara het Indiase subcontinent onder één regering, maakte van een tot dan toe onbeduidende boeddhistische religieuze sekte een wereldreligie en ‘voerde morele begrippen in waarvan de gevolgen in Azië voelbaar zijn tot op de dag van vandaag. Van Ashoka kan worden gezegd dat hij de stichter van India is, de eerste heerser die India omsmeedde tot een natiestaat,’ schrijft Charles Allen in zijn boek The Search for India’s Lost Emperor. Onder Ashoka’s opvolgers raakte zijn rijk in verval en viel uiteen.
Persoon
Om allerlei redenen zijn Ashoka’s inscripties belangrijk, schrijft historicus Irfan Habib. Uitgezonderd de nog niet ontcijferde ideogrammen van de Indusbeschaving (ca 3.200 – 1.900 v.o.j.) bestond er geen schrift in India. Bovendien zijn de inscripties opgesteld in het Prakrit, Irano-Aramic en Grieks en in drie handschriften: het Brahmi-Kharoshti, Aramaic en het Grieks. Het Ashokische Brahmi is de voorouder van de schriften waarin het Hindi en andere Indiase talen van vandaag zijn geschreven, inclusief de Dravidische talen. Mogelijk is dit schrift ontwikkeld in Sri Lanka of uit Sri Lanka naar India gebracht, in Ashoka’s tijd of kort hiervoor. De inscripties zijn te vinden op pilaren, op rotsen, in grotten en soms op stenen platen verspreid over Ashoka’s rijk dat het huidige Afghanistan, Bangladesh, India, Nepal, en Pakistan omvatte.
De inhoud ervan maakt ze nog unieker. Driekwart ervan bevat verschillende verzamelingen van de edicten waardoor we deze in verschillende versies hebben geërfd. Ze geven waardevolle informatie over sociale, politieke, administratieve en religieuze zaken, maken het mogelijk om de context van de inscripties zelf te reconstrueren en om historische gebeurtenissen te dateren.
De edicten zijn onder andere verwoord in Ashoka’s lokale taal en ‘in een eenvoudige gespreksstijl die scherp contrasteert met de overdrijvingen van de inscripties uit latere tijden.’ Habib vermeldt dat we voor het eerst in de Indiase geschiedenis een figuur ontmoeten, die we als persoon kennen en niet alleen een naam en ook dat wat we van hem weten komen niet uit legendes of berichten uit het verleden, maar uit wat hij ons direct zelf heeft gecommuniceerd. In de 19de eeuw ontcijferde de Britse wetenschapper en oriëntalist James Prinsep (1799 -1840) de inscripties, die vervolgens met elkaar werden vergeleken.
Ethiek
Joshua J. Mark schrijft in zijn artikel: ‘The Minor Rock Edicts and Minor Pillar Edicts deal with Ashoka’s early reign, the Major Pillar Edicts treat the end of his reign, while the Major Rock Edicts address Ashoka’s vision of peaceful existence through Dhamma.’ Rotsedict XIII beschrijft de dramatische ommekeer in Ashoka’s leven na de bloedige Kalinga Oorlog (circa 260 v.o.j.) In een moderne vertaling vermeldt dit: ‘Beloved-of-the-Gods, King Piyadasi, conquered the Kalingas eight years after his coronation. After the Kalingas had been conquered, Beloved-of-the-Gods came to feel a strong inclination towards the Dharma, a love for the Dharma and for instruction in Dharma. Now Beloved-of-the-Gods feels deep remorse for having conquered the Kalingas,’ zie bladzijde 176 van het boek van Charles Allen. In plaats van aan het veroveren van gebied wijdde hij zich voortaan aan de dhammavijaya, dat Habib vertaald als: ‘dhamma conquest.’
De historicus Habib legt op bladzijde 63 uit dat volgens moderne vertalers Ashoka niet ‘leer’, of ‘gewoonte’ bedoelt, maar ‘vroomheid’ of ‘ethiek’.
Op bladzijde 64 van zijn Mauryan India staat een lijst aanbevelingen waarvan de volgorde wordt bepaald door het aantal keren dat ze voorkomen in de edicten. Bovenaan deze lijst staat mededogen voor de ‘levende wezens’ en het vermijden van het toebrengen van letsel aan hen en hieronder begreep de vorst ook de dieren. De volgende aanbevelingen gaan over de verhouding van mensen onderling. Als eerste gaat het om respect voor ‘moeder en vader’ vervolgens respect voor ‘ouderen’, die de waarden van de gemeenschapswaarden in stand houden. Hiermee te vergelijken is de aanbeveling mild te zijn voor vrienden, familieleden en collega’s. Geen van deze aanbevelingen druist in tegen de Brahmaansche traditie, maar de historicus noemt het opvallend dat nergens in de inscripties de woorden varna en jati voorkomen.
Opvallend is ook de aanbeveling van fatsoenlijk gedrag naar slaven en bedienden, maar ook naar armen en behoeftigen. Dit soort bezorgdheid komt zelden voor in koninklijke proclamaties, merkt Habib op. Bovendien vult de vorst de aanbevelingen aan met negatieve opmerkingen over extreme rijkdom, hij vraagt om ‘matigheid in uitgaven, matigheid in bezit.’ Hij geeft aan dat dit aansluit bij Asokha’s opmerking van de twee Separate Rock Edicts: ‘Alle mensen zijn mijn kinderen en net als ik voor mijn kinderen wens is dat ik ze volledige welzijn en geluk kan geven hier en in de volgende wereld, zo zal ik dit doen voor alle mensen.’ In het Mindere rotsedict I maakt hij duidelijk dat het hem hierbij niet gaat om hooggeplaatsten, maar ook om de lager geplaatsten, die zich ontwikkelen dankzij de dhamma. ‘In Rock Edict X, he goes further and pronounces that it was more difficult for the high-ranked person to progress than for a lowly one: this amounts to a distinct inversion of the orthodox dharma, in which the higher ranks (varnas) had correspondingly greater access to religious merit,’ aldus de auteur op bladzijde 66.
Dhamma
Van Ashoka is uit de inscripties bekend dat hij toevlucht vond in de Boeddha, de Dharma en de Sangha, maar zijn dhamma richt zich tot de volgelingen van alle religieuze sektes. In het Pillar Edict VII spreekt hij niet alleen zijn steun uit aan de Sangha, maar ook aan de Brahmanen, de Jains en de Ajivika’s. Vanzelfsprekend dus dat hij oproept tot mildheid voor Brahmanen en samanas wat verwijst naar alle niet-Brahmanistische monniken, nonnen en asceten. Bovendien was het zijn wens dat alle religieuze sektes zich overal vrij kunnen vestigen en in vrede met elkaar omgaan. Hiervoor vond hij ‘zelfbeheersing, vooral wat betreft spraak, een noodzakelijke voorwaarde. In Rotsedict XII pleitte hij voor een wederzijdse dialoog tussen de sektes, waardoor de verschillende sektes samen kunnen bloeien,’ bladzijde 67.
Auteur Habib noemt het opvallend dat politieke eisen in naam van de dhamma ontbreken in de inscripties. Bovendien roept Ashoka nergens zijn onderdanen op om als onderdeel van de dhamma zijn bevelen op te volgen. Integendeel, ‘het is opvallend dat Ashoka tot tweemaal toe inziet dat hij een schuld heeft aan alle menselijke wezens, een schuld die hij moet inlossen door het bevorderen van hun geluk,’ bladzijde 67.
Een ander belangrijk aspect is dat zijn aanbevelingen een beroep doen op het individuele innerlijk. Hij verlangt het spreken van de waarheid, zelfbeheersing bij het spreken, zuiverheid van gedachten en dat gewelddadigheid, wreedheid, trots en jaloers gedrag achterwege blijven. In Rotsedict I veroordeelt hij en verbiedt hij religieuze bijeenkomsten waarbij dieren worden geslacht als offer. Deze overblijfsels van Vedische rites zijn in strijd met het eerste artikel van Ashoka’s dhamma. De enige rite die hij aanbeveelt is vasten, bedoeld als aanvulling of als vervanging van het geven van aalmoezen. Habib schrijft: ‘alleen gedrag dat voorgeschreven is door de dhamma draagt werkelijk vrucht. Hij doet een beroep op ‘de vader, zoon, broeder, echtgenoot, vriend, bekende of zelfs de buur’ om deze boodschap te verspreiden in elke familie.’
Moderne onderzoekers willen graag weten waar Ashoka’s ethiek vandaan komt, vooral ook omdat hij zich in inscripties een upasaka noemt, een lekenvolgeling van de Boeddha. Hij verwijst echter nergens naar de Vier Edele Waarheden, maar een groot aantal formuleringen in de inscripties hebben hun tegenhanger in de Pali canon. Hij was beïnvloed door de boeddhistische overlevering van zijn tijd en de ethiek die de Boeddha predikte aan leken. De aanbevelingen van de vorst richtten zich op de ‘gewone man’ met al zijn wereldlijke wensen. ‘Hij nodigt zijn toehoorders uit op een moreel pad leidend naar svaga (hemel) en niet op een monastiek pad naar nirwana – dit laatste woord komt nergens voor in zijn edicten. Meer nog, hij brengt de praktijk in overeenstemming met de preken, zo richt hij zich, op zijn manier, erop dat de samenleving en de staat verantwoordelijk tonen voor de roep om mededogen.’ Dit is volgens Habib een ‘onderneming met buitengewone visie.’
Dhamma-mahamatas
Steen was niet het enige medium voor schriftelijke overdracht. Mogelijk werd er ook stof en palmbladeren gebruikt om Ashoka’s edicten te verspreiden onder de schrijvers en onder de graveerders van steen in ver afgelegen gebieden. Mogelijk werden ze ook gebruikt voor de mondelinge overdracht. Uit de inscripties is bekend dat Ashoka’s ambtenaren, yutas, rajukas en padesikas geheten, op gezette tijden en op gunstige momenten de inscripties voorlazen. In zijn Rotsedict V meldt de vorst in ongeveer 257 v.o.j. de oprichting van de dhamma-mahamatas, overheidsdienaren voor wie het prediken van Ashoka’s dhamma een taak is. De dhamma-mahamatas (‘officers of morality’) verspreidden de dhamma onder alle groepen en onder de volgelingen van alle religieuze sekten door het hele rijk, inbegrepen de grensgebieden. Ook waren ze betrokken bij humanitair werk, zoals voor de armen, voor ouderen en voor gevangen. Veel van dit werk betrof ook financiële giften, omdat zij ook de keizerlijke aalmoezen uitdeelden. Deze ambtenaren hadden hun eigen taken: ‘They were all pressed, with what degree of succes we today just cannot judge, to join in de pursuit of dhammavijaya, the dhamma conquest,’ bladzijde 82.
Er werden ook speciale gezanten ingezet voor de verspreiding van de dhamma buiten het rijk, zoals in gebieden van Macedonische heersers en in het zuiden van India en in Sri Lanka. De missies naar Sri Lanka hadden een blijvend en groot effect, maar het zenden van gezanten naar Hellenistische staten bleef onvermeld in Griekse teksten.
In het Pilaaredict VII geeft Ashoka toe dat hij onder andere werken voor het openbaar welzijn had laten uitvoeren, voor alle religieuze sektes had gezorgd, aalmoezen en giften had laten uitdelen en de dhamma had bevorderd door maatregelen en overtuiging. Echter, uitvaardigen van maatregelen, waarbij hij zelf het voorbeeld het verbod om bepaalde dieren te doden vermeldt, betekent weinig vergeleken met het overtuigen van mensen. Habib schrijft op bladzijde 84: ‘Hij was dus scherpzinnig genoeg om te realiseren dat de grotere doelen waarnaar hij streefde niet veiliggesteld kunnen worden door een simpele administratieve maatregel.’ Echter, volgens de historicus was zijn inzet om te overtuigen een ‘enormous achievement, in so closely anticipating the methods adopted by propagators of modern causes.’
Ashoka zelf zwijgt over wat de Sri Lankaanse en Mahayana-tradities als zijn grootste verdienste noemen, te weten: de verspreiding van het boeddhisme. Van een nauwelijks getolereerde niet-Brahmaanse sekte werd het boeddhisme de meest gesteunde religie onder deze vorst. ‘Voor de ongeveer aankomende 600 jaar, zijn de giften die het ontving van heersers en van gewone burgers (zoals opgetekend in de inscripties) en de monumenten die het bouwde, het bewijs van de dominante positie die het nu had verkregen. Ashoka’s patronage speelde ongetwijfeld de rol van katalysator in zijn religieuze revolutie.’
Historisch is het echter moeilijker te bepalen wat de sociale en culturele gevolgen waren van zijn Ashoka’s dhamma. Hij gaat bijvoorbeeld voorbij aan het onderwerp kaste, maar is wel bijzonder begaan met de lagere klassen, slaven en bedienden inbegrepen. Habib vindt dat in het algemeen de ethiek van de vorst ‘een tegenbeweging was tegen het zich ontwikkelende regime van het kastesysteem.’ Dit past bij zijn vriendelijke houding naar de Yonas (Grieken) in zijn rijk en naar de Yona-heersers daarbuiten. Weliswaar opende hij India niet voor Iraanse en Griekse invloeden, omdat al eerder de Achaemenidische Perzen en de Macedonische Alexander de Grote waren binnengevallen, maar hij heeft zeker de opening vergroot. Dit is ook te zien aan de kunst die hij bevorderde. Volgens Habib begint de Indiase kunstgeschiedenis pas echt met Ashoka. Zijn invloed is volgens de historicus groter dan wat de vorst zelf toegeeft in het Pilaaredict VII en hij noemt hem op bladzijde 85: ‘without any need for qualification, one of the towering figures of Indian history.’
Kwaadaardig
Voor sommige personen en groepen in India is de Indiase geschiedenis een permanent strijdtoneel tussen wij en zij, signaleert Gubash Gatade in zijn artikel Why Hindutva Loves to Hate Ashoka the Great. Hun interactie met het verleden ontaardt in een kwaadaardige monoloog bedoeld om het heden te beschadigen en de toekomst te controleren. Hij concludeert: ‘Nergens is het historische vandalisme zo zichtbaar als wat de hindoetva-brigade doet met de laatste grote Mauryaanse heerser Ashoka (304 – 232 v.o.j.).’ Deze ‘brigade’ misvormt volgens hem de Ashoka periode onherkenbaar en maakt deze tot een symbool van geweld en schijnheiligheid. Hij noemt diverse voorbeelden.
Een door de hindoe-nationalistische paramilitaire organisatie Rashtriya Swayamsevak Sangh gesteund tijdschrift in Rajasthan beweerde dat ‘Ashoka’s bekering tot het boeddhisme en zijn bevordering van ahimsa de grenzen van India opende voor buitenlandse indringers.’ Het artikel beschuldigde de boeddhistische volgelingen onder Ashoka ervan dat zij een verraderlijke rol speelden ‘door Griekse invallers te laten denken dat zij de Vedische religie vernietigden om de weg vrij te maken voor een boeddhistische overheersing.’
Een ander voorbeeld is dat recentelijk populaire schrijvers van wetenschappelijk klinkende boeken pogingen ondernamen om de Indiase geschiedenis te herschrijven volgens de hindoetva suprematistische kijk op de wereld. De bestsellerschrijver Sanjeev Sanyal, lid van de Economische Adviesraad van de Premier van India, zet allerlei vragen bij Ashoka’s bekering. Hij stelt dat bewijs suggereert dat deze bekering meer van doen had met ‘opvolgingspolitiek dan met enige spijt die hij voelde over het oorlogsleed.’ Voor Sanyal waren Ashoka’s edicten over religieuze tolerantie instrumenten van politieke propaganda die als tegenwicht moesten dienen voor zijn gewelddadige reputatie. Gatade schrijft: ‘Door het citeren van vage anekdotes zegt deze schrijver dat Ashoka ‘’afschrikwekkende overeenkomsten heeft met moderne fundamentalisten die cartoonisten doden die ze veroordelen omdat ze hun religie beledigen.”
Verdraaiingen
Dit onderuithalen van de Mauryaanse vorst mag dan recent zijn, maar het waren brahmaanse conservatieven die begonnen Ashoka onzichtbaar te maken. Hun contrarevolutie begon 50 jaar na zijn dood. Ashoka’s verbod dieren te doden voor rituele doeleinden maakte brahmaanse priesters meer en meer overbodig en de verspreiding van het boeddhisme tastte het kastesysteem bij de wortels aan, aldus Gatade. Ashoka’s kleinzoon Brihadrath werd vermoord door Pushyamitra Shunga, zijn brahmaanse legerleider. De auteur citeert Dr B.R. Ambedkar die in zijn Writings and Speeches schrijft: ‘Keizer Ashoka riep een totaal verbod uit op het doden van dieren… Dus kwamen de brahmanen in opstand tegen de Maureyaanse keizer Brihadrath onder aanvoering van Pushyamitra Shunga, die een samvedi brahmaan was en de legerleider van Brihadrath.’
Aan het slot van zijn artikel uit 2019 over de ‘leugens spuwende hindoetva-brigade’ haalt Gubash Gatade scherp uit: ‘Woordkunstenaars moeten de koppen bij elkaar steken en hun beste beentje voor zetten en nieuwe woorden en formuleringen verzinnen om de politieke toespraken en uitspraken uit deze hoek van Zuid-Azië te beschrijven. ‘Polifictie’ en ‘politainment’ komen meteen in gedachte, omdat ze gepaste beschrijvingen zijn voor de dagelijkse doses halve waarheden, fictie, en verdraaiingen die afkomstig zijn van sommige Indiase politici, en de prijs hiervoor wordt betaald door alle burgers bij elkaar.’
Opmerking
Irfan Habib (1931), de voormalige hoogleraar geschiedenis aan de Aligarh Muslim University is een Indiase historicus van het oude en het middeleeuwse India. Hij is de auteur van onder andere The Agrarian System of Mughal India, 1556–1707, An Atlas of the Mughal Empire: Political and Economic Maps With Detailed Notes en An Atlas of Ancient Indian History. Als hoofdredacteur is hij een drijvende kracht achter de serie A People’s History of India. Hierin verschenen onder andere The Indus Civilization, The Vedic Age, The Establishment of British Rule, 1757 en Indian Economy, 1858 – 1914. De Marxistische historicus is bekend om zijn krachtige stellingnames tegen hindoetva en islamitisch fundamentalisme. Hij pleit voor objectiviteit in de Indiase geschiedenis en wijst op het belang om dit te verdedigen: ‘If you are a normal being, you would like to have a correct memory of yours. Similarly, a country should have a correct memory.’