Bij begeleide vipassana meditatie (‘inzichtmeditatie’) wordt soms aan de mediterenden de raad gegeven om alles wat zich in of aan hem/haar voordoet, als een getuige, van op een afstand te observeren; zonder er iets mee te doen. “Je bent goed zoals je bent”, wordt er daarbij dan gezegd. “Je moet niets veranderen”.
En toch krijg ik regelmatig als opmerking van mensen die ervaring hebben met deze vorm van mediteren: “Wat doe ik met gevoelens die steeds weer komen. Waar een bepaald patroon in zit. Ik kan deze nog jaren, voor de rest van mijn leven benoemen, van op een afstand bekijken. Zou ik er toch niet iets mee moeten doen?”
Twee uitspraken van de Japanse zenleraar Shunryu Suzuki roshi komen in dit verband bij me op. Tijdens een zazen sessie zij hij in een korte toespraak: “Ieder van jullie is volmaakt zoals hij is… maar een beetje verbetering kunnen jullie wel gebruiken.” Bij een andere gelegenheid gaf hij als antwoord op de vraag wat hij van zijn leerlingen vond: “Jullie zijn allemaal verlicht… totdat jullie je mond opendoen.”(1)
In de Vitakkasanthana-Sutta, ‘het stoppen der gedachten’ (MN 20) geeft de Boeddha vijf methoden om storende gedachten tijdens de meditatie te verwijderen door het bewust verplaatsen van de aandacht.
Maar eerst een woordje over opmerkzame aandacht of aandachtig zijn.
Opmerkzame aandacht is een van de spirituele faculteiten (indriya) die tot succes in meditatie leiden. Maar als die niet ten volle wordt begrepen en beoefend, bestaat de kans dat er in de meditatie veel tijd verspild wordt.
Ajahn Brahmavamso (ajahn Bram voor de vrienden), die negen jaar oefende in de traditie van de Thaise woudkloosters als leerling van de beroemde meditatieleraar Ajahn Chah en abt is van het Bodhinyana klooster in de buurt van Perth (West-Australië), vertelt, ter illustratie, volgend verhaal (2).
“Opmerkzame aandacht is niet alleen gewoon aandachtig zijn, wakker zijn of je volledig bewust zijn van wat er om je heen gebeurt. Opmerkzame aandacht leidt het bewustzijn ook naar specifieke gebieden, herinnert zich de meditatie aanwijzingen en geeft de aanzet tot een reactie. Aandacht of in het Pali sati betekent in de sutta’s zowel opmerkzaamheid als geheugen of herinnering. Iemand met een grote opmerkzaamheid is doorgaans ook iemand met een goed geheugen en zal zich dus de aanwijzingen van de Boeddha makkelijk kunnen herinneren.”
In een vergelijking die de Boeddha gebruikt, wordt opmerkzame aandacht vergeleken met een persoon die een deur of poort bewaakt (AN VII, 63).
De poortwachter.
“Stel je voor dat je een rijk iemand bent met een portier om je huis te bewaken. Op een avond, voordat je naar de tempel gaat om te mediteren, zeg je deze poortwachter dat hij moet oppassen voor dieven.
Als je thuiskomt is je liefdevolle vriendelijkheid als bij toverslag verdwenen als je ziet dat het hele huis is leeggeroofd. “Heb ik je niet gezegd dat je goed moest opletten?!”, schreeuw je naar de portier. “Maar dat heb ik ook”, verdedigt die zich. “Ik heb goed op de dieven gelet terwijl ze inbraken en ik had er ook mijn volle aandacht bij toen ze uw televisietoestel en geluidsapparatuur het huis uitdroegen. Ik heb duidelijk gezien hoe ze daarna nog diverse malen zijn teruggekomen en mijn geest is geen seconde afgedwaald terwijl ik ze alle antieke meubels en kostbare juwelen zag meenemen.”
Zou jij blij zijn met een dergelijke interpretatie van opmerkzame aandacht? Een wijze poortwachter weet dat opmerkzame aandacht meer is dan louter aandacht. Een wijze poortwachter dient zich de instructies te herinneren en die ijverig en zorgvuldig uit te voeren. Dus als hij een dief ziet die tracht in te breken moet hij handelen.
Op dezelfde wijze moet iemand die mediteert meer doen dan louter en alleen aandacht schenken aan wat de geest binnenkomt en er uitgaat. De mediterende dient zich de instructies uit de sutta’s te herinneren en in praktijk te brengen.
Als wijze mensen in meditatie opmerkzame aandacht beoefenen en daarbij een niet-heilzame gemoedstoestand – zoals bijvoorbeeld seksuele begeerte, woede, ongeduld of frustratie – observeren, zullen ze die proberen te stoppen.
Vitakkasanthana-Sutta.
Aldus heb ik gehoord.
Eens verbleef de Verhevene in Savatthi, in het Jetavana, het park van Anathapindika. Daar richtte hij zich tot de monniken: “Monniken, een monnik moet tijdens de meditatie, bij het oprijzen van onheilzame gedachten, zijn aandacht richten op vijf voorstellingen.”(…)
[Daarna geeft de Boeddha vijf methoden om onheilzame gedachten te doen verdwijnen.]
- (…) dan moet de monnik zijn aandacht van die [onheilzame] gedachte overbrengen op een andere gedachte, die verbonden is met wat heilzaam is (…)
Bij deze eerste methode zijn de twee gedachten met elkaar verbonden. Liggen ze in dezelfde lijn. Bijvoorbeeld als je gestoord wordt door muziek van de kinderen van de buren en je bemerkt dat er een gevoel van irritatie, zelfs van haat naar boven komt, kan je deze gevoelens beïnvloeden door, bijvoorbeeld, te denken dat ook jij jong bent geweest en toen waarschijnlijk ook jou buren met je muziek hebt geïrriteerd. Of je kan denken dat jou kinderen ook hun muziek af en toe wat luid zetten en daardoor de buren storen.
- (…) dan moet hij het nadeel van deze onheilzame gedachten in ogenschouw nemen (…)
Deze passage gaat over wat deze gevoelens van bijvoorbeeld haat en irritatie bij jou teweeg brengen. Je voelt dat je hartslag en bloeddruk stijgen; dat je ademhaling versnelt; dat je begint te zweten; dat je keel wordt dichtgeknepen. En als je beseft dat al deze dingen, op termijn, niet zo best zijn voor je gezondheid kan, op grond van die overweging, de gedachte bij je opkomen dat deze irritatie de mogelijke nadelige fysieke gevolgen (zoals een eventuele hartaanval) niet waard zijn.
- (…) dan moet hij deze onheilzame gedachten vergeten en er geen aandacht aan schenken (…)
De Boeddha geeft in de sutta het voorbeeld van iemand die iets niet wil zien en daarom de ogen sluit of de andere kant op kijkt. In de meditatie kan dit dan, bijvoorbeeld, het verplaatsen van de aandacht naar de ademhaling of het zich concentreren op het licht van een kaars zijn. Ook het denken aan vertederende zaken zoals puppy’s of baby’s valt onder deze methode.
- (…) dan moet hij zijn aandacht richten op het stoppen van de aandrijfkracht van die gedachten (…)
Een onheilzame gedachte begint, zoals elke gedachte, klein, met een flits, maar escaleert snel. Begint als een gewone gedachte maar neemt steeds grotere en grotere proporties aan; of zoals in de sutta staat: begint sneller en sneller te lopen. Als je beseft dat jijzelf het bent die deze gedachten buiten proporties opblaast, kan je dit steeds sneller lopen terug brengen tot zijn oorspronkelijke staat. En als het je lukt om de gedachtestroom te vertragen bestaat ook de kans dat je ze in zoverre kunt minimaliseren dat er een stilstand komt [het ‘gaan liggen’] zodat de onheilzame gedachte volledig verdwijnt; want een tot rust gekomen gedachte is geen gedachte meer.
- (…) dan moet hij zijn tanden op elkaar zetten en met zijn tong tegen het gehemelte gedrukt zijn geest met zijn geest in bedwang houden (…)
Dit is het laatste redmiddel. Je zou het kunnen vergelijken met een kind dat de berisping van zijn ouders niet wil horen en daarom de ogen sluit, de handen op de oren legt en al rondspringend hard begint te zingen.
Hier ga je bewust aan iets anders denken en begin je het denkproces te ondersteunen door lichamelijke handelingen (tanden op elkaar…); je sluit je – in zoverre dat mogelijk is – van alles af. Het is de vijfde en laatste methode en de Boeddha vernoemt het hier zonder commentaar of uitleg te geven.
Opmerkelijk is dat in de Maha-Saccaka-Sutta MN 36, wanneer de Boeddha over zijn falende ascetische praktijken vertelt, hij in par. Twintig dezelfde methode vernoemt. Waarna hij opmerkt: “Toen ik dat deed, brak het zweet mij onder de oksels uit (…) mijn lichaam was opgewonden en rusteloos, doordat ik overweldigd was door die pijnlijke inspanning.”
Zoals andere, in zijn tijd gebruikelijke en door hem uitgeprobeerde oefeningen, bleek ook deze niet te leiden naar het ontwaken, naar nibbana. Vandaar, waarschijnlijk, dat de methode in de MN 20 enkel vernoemd wordt en er verder geen belang aan wordt gehecht.
Aandacht (sati) tijdens de meditatie is dus meer dan alleen ‘als getuige alles van op een afstand, zonder in te grijpen, ononderbroken gadeslaan’. Er moet wel degelijk actie ondernomen worden. De methoden die door de Boeddha in de sutta’s worden aangereikt moeten geleerd en in praktijk worden gebracht. En dat kost moeite, inspanning.
Inspanning (padhana) is dan ook een woord dat in de Pali-Canon regelmatig voorkomt.
Inspanning is ook de zesde stap van het Edele Achtvoudige Pad en omvat traditioneel vier onderdelen: (1) het voorkomen van het opkomen van slechte, onheilzame gedachten; (2) het opgeven van reeds opgekomen onheilzame gedachten; (3) het laten opkomen van heilzame gedachten en (4) het laten voortbestaan en cultiveren van al opgekomen heilzame gedachten (MN 141 ).
En als dan het ontwaken of nibbana bereikt is, wordt dit dan ook ‘onovertroffen rust na inspanning’ (yogakkhema) genoemd ( o.a. MN 26, MN 52, MN 53, MN 70).
In de Canki-Sutta (MN 95 par. 22) antwoordt de Boeddha op de vraag van Bharadvaja, wat er belangrijk is bij het bereiken van de waarheid [dhamma]:
“Bij het bereiken van de waarheid, Bharadvaja, is inspanning belangrijk. Indien men zich er niet voor zou inspannen, zou men de waarheid niet bereiken. Daarom is inspanning belangrijk bij het bereiken van de waarheid.”
Als de Boeddha over de vier meditatiestadia (jhana) spreekt geeft hij als voorbereiding en voorwaarde om het eerste stadium binnen te treden:
(Maha-Sakuludayi-Sutta MN 77): “Hierbij gaat een monnik, afstand genomen hebbend van zintuiglijke geneugten, afstand genomen hebbend van onheilzame geestestoestanden, het eerste meditatiestadium binnen dat vergezeld gaat van nadenken en overwegen, uit afzondering is geboren en gekenmerkt wordt door vreugde en geluk en verblijft daarin.”
Men kan dus aan de eigenlijke meditatie pas beginnen na een uitvoerige voorbereiding die bestaat uit het beoefenen van moreel gedrag en gematigd ascetisme; het bewaken van de zintuiglijke poorten en het ontwikkelen van bewuste aandacht bij alle handelingen.
Er is dus, voor de meesten van ons, nog werk aan de winkel alvorens we het tweede meditatiestadium “dat vrij is van nadenken en overwegen en uit concentratie geboren is” kunnen binnengaan.
(1)”Uitspraken van Shunryu Suzuki” D. Chadwick Altamira 2002
(2)”Helder inzicht, diepe verstilling” Ajahn Brahm Asoka 2009
robq zegt
Juist aangepaste aandacht is de sleutel tot veel. Met pijn zie ik bijvoorbeeld hoe mensen mediteren en studeren op de Vier Brahmaviharas (liefdevolle vriendelijkheid, medevreugde, compassie en gelijkmoedigheid) of zelfs alleen Metta maar die moeite hebben om het toe te passen. Men zit nog te veel in het eigen egobubbeltje en heeft te weinig aandacht voor mensen en mogelijke situaties. Men wil wel maar men mist heel veel kansen omdat men ze eenvoudig niet ziet. Mijn bodymind is daarnet naar de kapper en wat winkels voor boodschappen en daar waren weer wat mogelijkheden om Karuna, Metta en Mudita toe te passen. Niet omdat ik zo’n heilige ben maar omdat mijn wezen met volle aandacht de mogelijkheden ertoe ziet, zelfs al ze maar klein. Veel onderdelen van de Dhamma toepassen is niet moeilijk met een scherpe en juist aangepaste aandacht. Stap uit de gevangenis van uw egobubbel en kijk aandachtig rondom u.