Ondanks de vinaya vol staat met regeltjes en normeringen voor de bhikkhus en bhikkhunis is de leer van de Boeddha niet gebouwd op geboden en verboden. In de Buddhadhamma bestaat er geen obscure, dreigende, eigenzinnige, tirannieke god die verdrijft en straft.
De Buddhadhamma is de leer van een Mens. Van een edele, ontwaakte Mens. Van een Mahapurisa. Het is een leer voor mensen. Voor allen die ‘geen zand op de oogleden hebben’. Dus voor mensen die—gelijkmoedig aandachtig—op weg zijn naar bevrijding uit dukkha door de dingen te zien zoals ze wérkelijk zijn. Yatha bhuta. Om door dit zélf verkregen inzicht in de vergankelijkheid, onbevredigdheid en zelfloosheid van de dingen heilzaam te leven. Heilzaam te leven in wijsheid en mededogen. In panna en karuna.
In (eeuwenoude) regeltjes, normeringen, gewoonten en denkbeelden uit een ver verleden—de oudste overleveringen zijn liefst 2.600 jaar oud—verbergt zich de diepe wijsheid van de Boeddha niet. Maar wél wat in deze sutta’s consistent en coherent naar voor komt en steeds maar herhaald wordt. Consistent en coherent.
En wat die regeltjes, normeringen, gewoonten en denkbeelden betreft: het is niet omdat ze niet meer passen in ‘onze’ tijdsgeest dat ze geen (historische, filologische, inzichtelijke…) waarde zouden hebben. Of niet meer vertaald moeten worden. Zolang we ze maar interpreteren met een open geest. En adapteren op de manier zoals de Boeddha het aan de Kalama’s (Kalama Sutta) predikte. Door zelf aandachtig te kijken, te evalueren en te beoordelen. Zélf.
Ajahn Chah zegt het zo: (1)
‘Bij het ontdekken van de waarheid moeten we niet proberen al onze ideeën in overeenstemming te brengen met wat er in de boeddhistische boeken staat, maar moeten we pogen deze leringen als werkhypothesen te gebruiken.
We moeten ons de vraag stellen: leggen ze de menselijke ervaring adequaat en volledig uit? Anders gezegd: leren ze ons dat we door de kracht van sati, samadhi en panna de waarheid zien zoals ze is.
Wat de Boeddha leert is onze ogen te openen om naar ons leven en naar onze ervaring te kijken.
We moeten onderzoeken: ‘Wat is dit?’ ‘Wat ben ik?’ ‘Wat is dit leven … Wat is dit lichaam … Wat is deze geest?’ Een nederig erkennen van niet-weten, is de motor voor de zoektocht.
We moeten oefenen om de aard van de vijf khandhas en de zes salayatanas te begrijpen.’
Dit is waar het in essentie om gaat. En niet over hoge bedden. Of over het al dan niet dragen van oorringen (cfr. de attha-sila). Dat is onnuttig tijdverdrijf.
Mogen jullie allen gelukkig zijn en vredig. Op élk moment. En van moment-tot-moment.
(1): Chah, Ajahn, (1999), Forest Path p. 213