Een belangrijke reden voor de regering van Singapore om steeds weer in te grijpen in het welzijn van haar burgers is omdat zij meent dat de Singaporezen niet voor zichzelf zouden kunnen zorgen, schrijft Kuah-Pearce Khun Eng in zijn boek State, Society and Religious Engineering. ‘Paternalistisch’, zeggen critici, maar met name bij oudere Chinezen bestaat de vrees dat jongere generaties ongewenste ‘westerse’ waarden overnemen en steunen hierom het overheidsbeleid. Dit artikel behandelt beknopt hoofdstuk 6 van het boek Experimenting with Religious Values as Asian Values.
Religieuze waarden
Het plan om het vak Religious Knowledge (RK) in het onderwijs in te voeren ontstond naar aanleiding van de evaluatie van het onderwijsbeleid van Singapore in de late jaren 1970. Het Report on the Ministry of Education 1978 en het Report on Moral Education 1979 signaleerden niet alleen de tekortkomingen van het onderwijssysteem en gaven aanbevelingen om deze te verhelpen, maar vestigden ook de aandacht op de zorgen rond ‘morele opvoeding en religie.’ Het evaluatieonderzoek gaf aan dat ‘leerlingen van missiescholen beter presteerden en dat leraren van deze scholen efficiënter morele opvoeding onderwezen dankzij hun sterke religieuze achtergrond.’
Goh Keng Swee, vice-premier en destijds minister van onderwijs was naar aanleiding hiervan van mening dat godsdienstonderwijs de vorming van eerlijke en fatsoenlijke burgers zou bevorderen. Ook zou godsdienstonderwijs het begrip en de waardering bevorderen voor de oorsprong en de leringen van de religies die de culturen en de beschavingen van de stadstaat hebben beïnvloed. ‘De opvatting dat morele waarden bewust aangeleerd en onderwezen moeten worden is de basis voor de invoering van Religieuze Kennis op scholen,’ aldus Kuah-Pearce op bladzijde 202.
In 1984 werd het schoolvak RK ingevoerd, met: ‘Bible Knowledge, Islamic Religious Knowledge, Buddhist Studies, Hindu Studies and Sikh Studies offered as subject options. Confucian Ethics was introduced as a pilot project in Chinese in 15 schools and English in 18 schools before being rolled out to all schools in 1986,’ aldus het artikel Religious Knowledge van de overheid van Singapore.
De keuze van de studenten van RK kwam grofweg overeen met hun etnische achtergrond. Niet verwonderlijk, omdat toestemming van de ouders nodig was om conflicten over religie in de familie te vermijden. De studenten mochten ook kiezen voor de optie World Religions. Alle keuzemogelijkheden bevatten door de staat gewenste morele waarden. Omdat niemand wilde dat het programma zou leiden tot bekeringen, werden stringente regels vastgesteld voor het onderwijzen van het vak. Dit vereiste dat passende leerboeken moesten worden geschreven voor ‘Confucian Studies, Buddhist Studies, Hindu Studies and World Religions’. ‘Bible Studies’ en ‘Islamic Studies’ werden hiervan uitgesloten. Het schrijven van leerboeken was de taak van de Curriculum Development of Singapore van Ministry of Education, waardoor een seculiere sociaal-functionele benadering werd uiteengezet. Boeddhistische monniken, hindoe priesters en confuciaanse geleerden werden geraadpleegd bij de interpretatie van de geschriften.
Het ministerie schreef de docentenhandleiding bij de leerboeken en trainde de leraren. Hoewel leraren werden aangespoord om het vak te geven, waren het in het begin vaak de schoolhoofden die leraren aanwezen om het vak te geven en aan te melden voor de training. Het onderwijs van het vak was omgeven met beperkingen om bekeringen te voorkomen.
In het begin was het lastig om leraren voor de training Buddhist Studies te vinden. Veel Chinese leraren vertelden de auteur Kuah-Pearce dat dit kwam doordat het boeddhisme een lage maatschappelijke status had onder leraren en op het ministerie. In onderwijskringen werd het boeddhisme getolereerd en het christendom bevoordeeld, omdat dit een high-class status zou hebben. Sommige leraren waren dan ook bevreesd dat dit hen later verweten zou worden als zij deze lessen zouden geven. Bovendien waren er klachten van christelijke leraren die werden gedwongen om boeddhistische lessen te geven. Na deze ongelukkige start instrueerde het ministerie de schoolhoofden om leraren te selecteren met hetzelfde geloof, of leraren met voeling voor BS en leraren om toestemming te vragen om de training te volgen.
Buddhist Studies
Buddhist Studies benadrukte de Vier Edele Waarheden en het Achtvoudige Pad, vertaald in zelfvertrouwen, tolerantie, liefhebbende-vriendelijkheid en compassie. Niet alleen deugden zijn zinvol, maar vooral ook ‘juist handelen’. De auteur citeert uit het leerboek over de tolerante houding van boeddhisten: ‘Deze houding van tolerantie is bijzonder belangrijk in een samenleving als Singapore waar veel rassen en religies naast elkaar bestaan.’
In het lesmateriaal werd de Sigalovada soetra gebruikt om de gewenste deugden te illustreren. De soetra ‘benadrukt zes soorten menselijke relaties (ouder-kind; leraar-leerling; echtgenoot-echtgenot; vrienden; religieuze leraar-leerling; en werkgever-werknemer.)’
De ouder-kind relatie is volgens de auteur de belangrijkste relatie in Singapore. De staat benadrukt dat de familie de hoeksteen is van de stabiliteit van de samenleving. ‘Het soort moreel gedrag verwacht van ouders en nakomelingen wordt doorslaggevend.’ Door veranderingen in de gezinssamenstelling wonen steeds meer ouderen op zichzelf of in verzorgingshuizen. De staat greep dit aan om het bewustzijn en de verantwoordelijkheid van jonge Singaporezen wat dit betreft te bevorderen. Een ander streven van de staat is het bevorderen van huwelijken, vanwege de toename van late huwelijken en alleen-zijn. Kuah-Pearce beschrijft dat de staat familiewaarden en relatie echtgenoot-echtgenote benadrukt. De staat doet dit in het belang van de stabiliteit van de staat en benadrukt dit.
Het onderwijzen van confuciaanse waarden was dringend en noodzakelijk, omdat de Aziatische regeringsleiders en ambtenaren vreesden dat de Chinese cultuur ingehaald zou worden door westerse waarden. ‘Attempts to integrate Confucian values with everyday living and the values of the state – including the values of the workplace and the values of multiculturalism, basic rights and duties, and compassion for others – are taught to the students.’
De invoering van Buddhist Studies en Confucian Ethics werd gunstig ontvangen door de Chinezen die het ervoeren als een toegestane manier om hun culturele identiteit te doen herleven. Er ontstond enthousiasme in de Chinese gemeenschap en Chinese organisaties waaronder de Chinese Kamer van Koophandel en Industrie en alle boeddhistische tempels ondernamen samen initiatieven om het boeddhisme en het confucianisme te bevorderen. Het was een tegenslag, maar een tijdelijke toen in 1990 de regering besloot haar steun aan Religious Knowledge in te trekken.
Aziatische waarden
De populariteit van een set Aziatische waarden voor Aziatische samenlevingen ontstond na het economische succesverhaal van de vier ‘mini-dragons’ Taiwan, Hong Kong, Korea en Singapore en van de verschillende ‘Asian Tigers’ Maleisië, Thailand, Indonesië en Taiwan. De eerste golf van economische groei zette Lee Kuan Yew, premier van Singapore, ertoe aan te beweren dat de confuciaanse ethiek deze op het confucianisme gebaseerde landen motiveerde tot succes. Naast het bevorderen van die ethiek pleitten Aziatische politieke leiders ook voor het ontwikkelen en invoeren van Aziatische waarden voor natievorming, waarmee Singapore al druk bezig was. De stadstaat keek hierbij naar de bestaande religieuze waarden, die zouden voldoen als acceptabele kandidaten voor zijn burgers. ‘De regering richt zich op het vormen van een ‘Ideale Singaporees’, die de gewenste waarden belichaamt.’ Een manier om dit te bevorderen, leek godsdienstonderwijs.
Het pleiten voor het invoeren Aziatische waarden werd door westerse geleerden en commentatoren gezien als een rechtvaardiging om hun autoritaire en ondemocratische manier van regeren voort te zetten. ‘De invoering van Aziatische waarden werd destijds gezien als het tegenovergestelde van de opvattingen en de praktijken van moderne mensenrechten.’ Anderen waren van mening dat de waarden een alternatieve weg naar modernisering zijn.
Gedeelde waarden
In 1988 opperde premier Goh Chok Tong een nationale ideologie voor alle Singaporezen te ontwikkelen. Twee jaren later werden dit de ‘Shared Values’ met als bedoeling om een anker voor de Singaporese identiteit te maken ‘incorporating the relevant parts of our varied cultural heritages, and the attitudes and values which have helped us to survive and succeed as a nation,’ bladzijde 217. Een van de redenen vormden onderzoeken naar het Religious Knowledge-programma. Een van de uitkomsten was de sterke toename van het christendom en in mindere mate van het boeddhisme in de jaren 1980. De onderzoekers waarschuwden dat het grote aantal bekeringen en de religieuze heropleving zouden kunnen leiden tot interreligieuze spanningen. Wanneer de regering er niet meer in zou slagen neutraal te blijven en rechtvaardig te zijn in religieuze zaken, zou de harmonie en tolerantie in Singapore verbroken worden. Echter, religie bleef in de ogen van de regering ‘an important idiom in promoting desirable Asian and communities’, maar het is aan de religieuze gemeenschappen om de waarden over te brengen, waarbij de staat toezicht houdt. De Maintenance of the Religious Harmony Act uit 1992 biedt het kader om de religieuze leiders binnen acceptabele grenzen te houden.
Het staatsexperiment om religieuze waarden te bevorderen als gewenste Aziatische waarden was een kort leven beschoren en werd opgevolgd door de politiek van de Gedeelde Waarden. Dit zijn: ‘1. placing society before self; 2. upholding the family as the basic building block of society; 3. respecting the rights of individuals and offering community support; 4. resolving issues through consensus, not conflict; and 5. racial and religious harmony.’ Hoe het ook zij, het Religious Knowledge programma ‘maakte het scholieren mogelijk om de leringen van het boeddhisme en het confucianisme te zien als pragmatische en rationele religies, zonder religieuze vooroordelen.’ Zelfs toen de regering overschakelde naar Gedeelde Waarden bleek dit de wind in de zeilen te zijn van reformistische boeddhisten.
Aanvulling
Door de beperkende pers- en internetwetgeving is het moeilijk om de werkelijke omvang te bepalen van discriminatie in Singapore, aldus InterNations, een digitale ‘community for expats’. Tastbaarder is volgens de site voor tijdelijke medewerkers in het buitenland de zichtbare voorkeur voor de meerderheidsbevolking van Chinese afkomst ten opzichte van de Indiase of Maleise. Op de schermen in het openbaar vervoer bijvoorbeeld wordt alleen in het Engels en het Mandarijn gecommuniceerd en vrouwen van Chinese afkomst zijn er favoriet. De meeste Singaporezen steunen weliswaar het multi-etnische regeringsbeleid, maar denken dat racisme nog steeds een belangrijk punt is, vooral als het gaat om bevoordeling op grond van etnische afkomst. Sinds jaar en dag is de politieke en economische elite minder multi-etnisch dan de bevolking.
De alsmaar stijgende huizenprijzen en de zeer krappe arbeidsmarkt zijn twee van de belangrijkste redenen, die, naar wordt gezegd, de vreemdelingenhaat zouden kunnen bevorderen. Echter, op dit moment is de kans erg klein, of zelfs uitgesloten, dat een expat te maken zal krijgen met de een of andere vorm van discriminatie. Dit komt niet alleen door de wetgeving en de strikte naleving ervan, maar vooral ook omdat de Singaporezen ‘de atmosfeer van vredig, respectvol samenleven waarderen en willen bewaren.’ Tussen haakjes vermeldt de site ‘hoewel dit soms eenvoudig breekbaar kan zijn.’