Enkele maanden geleden verscheen het boek De werelden van Hannah Arendt. Lange lijnen in leven en werk, geschreven door Joop Berding. Reden te over om hem te interviewen over de actuele thema’s vrijheid, politiek en democratie, die net als Karl Popper ook Hannah Arendt nauw aan het hart liggen.
De pedagoog dr. Joop Berding (1954) was onder andere verbonden als docent en onderzoeker aan de Hogeschool Rotterdam. Hij publiceerde over de pedagoog Janusz Korczak en over de politiek denker Hannah Arendt.
Voor Hannah Arendt is ‘vrijheid’ een belangrijk begrip, maar wat verstaat zij eronder?
‘Om dit te bepalen, moeten we kijken naar de plaats van ‘vrijheid’ in haar werk en vooral naar haar boek The Human Condition uit 1958, dat handelt over het actieve leven. In navolging van het klassieke Griekse denken onderscheidt zij het actieve leven van het contemplatieve leven. Omdat volgens haar het actieve leven werd gezien als één soort activiteit, kreeg het niet de aandacht die het verdient. Hierdoor werd het contemplatieve leven dominant, zeker bij filosofen.
Hannah Arendt beantwoordt de vraag over het actieve leven met behulp van de driedeling ‘arbeiden’ (Eng.: ‘labour’), ‘werken’ of ‘maken’ (‘work’) en ‘handelen’ (‘acting’). Arbeiden is vooral het biologische en het verzorgende om onszelf in leven te houden. Werken is het geven van vastigheid aan zaken door de voorwerpen die we maken, zoals onze gebouwde omgeving.
Arbeiden en maken bevinden zich volgens Hannah Arendt niet in het rijk van de vrijheid. Handelen echter wel, dit bestaat onder andere uit hoe je in je uniekheid verschijnt aan je medemensen en uit het praten met elkaar. Hierdoor geef je betekenis aan de dingen en vorm je samen een wereld. Je richt die wereld in met voorwerpen en over de betekenis daarvan en de veranderingen daarin vindt vervolgens een permanent gesprek plaats. Dit is het rijk van de vrijheid van Hannah Arendt, dat ze ook het politieke noemt.’
Vrijheid bestaat voor Arendt dus altijd in relatie met anderen.
‘Zeker, zij zegt ook dat in de privé-situatie vrijheid geen enkele rol speelt. Het gaat haar immers om het publieke, om het samenleven van verschillende mensen, die hun eigen kijk hebben op de wereld. Samen hebben ze de wereld gemeenschappelijk en die willen zij met elkaar in stand proberen te houden en proberen te vernieuwen. Hiervoor moeten zij initiatieven ontplooien en hun mening daarover delen met elkaar. Dit leidt tot een gesprek of het initiatief goed is en hierdoor ontstaat een politiek proces. Handelen is dus samenwerking met een bepaald doel voor ogen, bijvoorbeeld om overeenstemming te bereiken over iets wat moet gebeuren. In de Griekse polis kwamen de burgers bij elkaar om op de marktplaats, de agora, de zaken van het publieke, algemene belang te bespreken.’
Ik begrijp dat in de polis politiek een zaak was van rijken, van vrijgestelden.
‘Dat klopt, het waren de rijken, de heersers, wat leidde tot een nogal selectieve opvatting over wat we nu democratie noemen. Er had daarbij als het ware een verplaatsing plaats. De rijken gingen van hun privé-situatie, waar zij ‘regeerden’ naar hun gelijken op de marktplaats. Dit noemt Arendt een politiek moment, een moment waarop iemand vrij is. Na hun beraadslagingen op de marktplaats keren zij terug naar hun privéleven. Dit is het politieke model dat zij voor ogen heeft en had bedacht op basis van de ‘democratie’ van de Griekse stadstaten.’
Arendt zegt bovendien dat vrijheid en politiek de twee kanten van dezelfde medaille zijn.
‘Daar waar mensen bij elkaar komen om over de publieke zaak te spreken, daar vindt politiek plaats en daar heerst vrijheid. Bovendien is het een onderbreking van de routines van het huishouden en van de werkplaats. In The human Condition is zij beslist niet negatief over het politieke, het is een ode aan het menselijk handelen.
Eind jaren 1960 en begin jaren 1970 was ze persoonlijk zeer teleurgesteld in de politiek, omdat de Amerikaanse politiek aan elkaar hing van liegen en bedriegen en machinaties rond de Vietnampolitiek. Ook ideologisch werd van alles uit de kast gehaald om te vergoelijken, te verdoezelen of zaken zorgvuldig onder de pet te houden. Ze was ook teleurgesteld, omdat ze haar hoop had gevestigd op het vermogen van mensen om te handelen.
‘In het politieke gebeuren kun je er geen maakbaarheidsdenken op nahouden, zoals bijvoorbeeld bij het maken een kast. Stel dat ik een initiatief heb, dan kan ik in de politiek niet zomaar van A naar B komen, omdat er misschien weerstand is. Of omdat ik van mening ben veranderd, omdat ik betere argumenten heb gehoord. De vrijheid van handelen en de onvoorspelbaarheid waardoor je tevoren nooit weet hoe iets uitpakt, zijn echter verloren gegaan. Alles wordt tevoren van alle kanten dichtgetimmerd met regelgeving enzovoorts. Dit is in ieder geval de pretentie en de ambitie van veel politieke partijen. Er zijn schrijnende voorbeelden over hoe deze aanpak faliekant misloopt. Arendt had grote zorgen over de vraag of er in de politiek nog wel ruimte overblijft voor onvoorspelbaarheid en voor gelijkwaardig overleg.’
Arendt was teleurgesteld in de representatieve democratie en in de rol van politieke partijen en zet daar iets tegenover. Waar komt die ontgoocheling vandaan?
‘Die ontgoocheling is te zien op verschillende plekken in haar leven en in haar werk, ze verwijst bijvoorbeeld naar de Weimarrepubliek. Tijdens de Vietnamoorlog schreef ze in een brief: ‘Dit is Weimar weer helemaal opnieuw.’ Ze was bezorgd over de ontsporing van de parlementaire democratie. Ze zag een enorme geloofwaardigheidskloof van de burgers ten opzichte van de parlementaire democratie, die het volk te hoort te vertegenwoordigen en die het voeren van een gelijkwaardige politieke discussie hoort mogelijk te maken.
Hannah Arendt opteerde meer voor een democratie van onderop en had daarvan ook mooie voorbeelden, zoals het radensysteem dat de Amerikaanse ‘founding father’ Thomas Jefferson (1743-1826) bepleitte en waarover zij hoog opgaf. Wijkbewoners komen bij elkaar om problemen op te lossen.’
Ze was ook bekend met Soldaten- en Matrozenraden, die op een moeilijk moment in de Duitse geschiedenis ontstonden. Direct na de Eerste Wereldoorlog ontstond een politiek en sociaal machtsvacuüm waarop burgers reageerden. Was dit spontaan?
‘Hannah Arendt zag de raden als een spontane actie, in navolging van Rosa Luxemburg die veel invloed op haar had. Spontaniteit speelde een belangrijke rol, het kenmerk van het totalitarisme is juist dat het alle spontaniteit de kop indrukt. Het totalitarisme, zeker in de vorm van het nazisme en het stalinisme, is het einde van de politiek. Dit maakt niet alleen een eind aan de parlementaire democratie, wat al kwalijk genoeg is, maar ook aan alle burgerinitiatieven. In de ogen van het totalitarisme zijn burgers niet meer dan een soort voorwerpen van een sterk ideologisch gedreven beweging.
Een recenter voorbeeld van de raden is de Hongaarse Opstand van 23 oktober tot 10 november 1956. Arendt wijdt in haar boek On Revolution uit 1963 een lovend hoofdstuk aan onder andere de arbeidersraden en wijkraden. Zij is er juichend over, maar misschien liet ze zich een beetje meeslepen door haar eigen enthousiasme.
Als de democratie niet goed meer functioneert, verzamelen burgers al hun moed en gaan ze zich uiten en zich organiseren. Raden scheppen de politieke ruimte om bij elkaar te komen en met elkaar te overleggen over wat er zou moeten gebeuren. Natuurlijk bestaat er het risico van repressieve tolerantie en ingekapseld te worden om als rechtvaardiging van beleid te worden gebruikt.’
Na een crisis komt er een nieuwe regering en keren politieke partijen terug. De burger moet weer in het gareel van de organisatiestructuur daarvan.
‘Hannah Arendt was op zoek naar mogelijkheden om daar waar het nodig is de democratie te versterken. Ze was zeer positief over bijvoorbeeld het Amerikaanse Hooggerechtshof, omdat het – hoe je het ook wendt of keert – de democratie een vorm van duurzaamheid biedt. Ook het rechtssysteem geeft vastigheid aan de wereld. Ze hechtte aan instituties, zolang deze tenminste niet zijn versteend.
Er bestaat volgens haar een soort afwisseling van vernieuwing en stabilisering ervan, waarna de vernieuwing versteent in routines. Vervolgens staat er bijvoorbeeld een nieuwe generatie op die zegt: ‘Zo kan het niet langer.’ Dan vestigt zich, als dit lukt, een nieuwe praktijk die later ook weer vernieuwing nodig heeft. Onze wereld heeft voortdurend vernieuwing nodig om bij de tijd te blijven en om te bepalen wat we willen. Dit is de grote les die je uit het werk van Hannah Arendt kunt trekken.
Paradoxaal als het lijkt wordt de dag na de revolutie de revolutionair echter een conservatief, omdat hij de revolutie wil beschermen en behoeden. De schat van de revolutie, dit wil zeggen de vernieuwing, kan dan verloren gaan. Arendts zorg is dat het sprankelende en het vernieuwende van de Amerikaanse Revolutie, vooral in politiek opzicht, verloren gaat. Dit verklaart haar woede en ontgoocheling eind jaren 1960, begin jaren 1970 naar aanleiding van de Pentagon Papers.’
In haar kritiek op de Pentagon Papers over de Vietnampolitiek van 1945 tot 1967 lees je niet alleen haar teleurstelling, maar ook woede: ‘ze verkwanselen de zaak.’
‘Het kwam er inderdaad op neer dat de Amerikaanse Revolutie en al het goeds dat het had opgeleverd in haar ogen werd verkwanseld. Voor liegen kan ze nog wel enig begrip opbrengen en misschien hoort liegen bij politiek, omdat men strategisch denkt. In dit geval was er echter sprake van systematisch en systemisch liegen, wat veel schade aanrichtte. Ook was ze kwaad over de manier waarop de gladstrijkers en de probleemoplossers van de regering naar het land Vietnam keken, dat duizenden jaren geleden al een hoogstaande beschaving had. Het probleem hierachter is volgens mij, dat door dit alles het politieke verschil van mening, wat voor Hannah Arendt zwaar telt, ook wordt weggemoffeld. Zij komt juist op voor pluraliteit, voor verschil van inzicht. Politiek kan in haar ogen alleen bestaan bij de gratie van dit verschil.
Zij onderscheidt enerzijds de politiek, dat is bijvoorbeeld het systeem van onder andere de parlementaire democratie, de instituties en de politieke partijen en anderzijds het politieke, zoals bijvoorbeeld in het gesprek dat we nu hebben. Het politieke verdient volgens haar meer waardering.
‘In de praktijk is de politiek met haar bijbehorende bureaucratie en haar regels en anonieme maatregelen weinig meer dan een manier om de samenleving te besturen. Politiek is het verkopen van een product, van het verkopen van de lijsttrekker geworden, van ‘imagebuilding’. Het was de gladstrijkers en de probleemoplossers van de Vietnampolitiek destijds te doen om het feitenvrij opvijzelen van het imago van de president.
De parallellen van toen met de huidige politiek zijn vrij eenvoudig te zien. De lijsttrekkers van onze politieke partijen laten zich lenen voor praat- en amusementsprogramma’s om een bepaald imago neer te zetten dat niets te maken heeft met de politieke inhoud. Het imago is inhoud geworden en een ontsporing van wat politiek óók zou kunnen zijn. Politiek kan namelijk zijn dat mensen vanuit hun overtuiging proberen dingen voor elkaar te krijgen. Daarbij telt niet zozeer de persoonlijkheid, maar vooral de kwaliteit van de argumenten en de kwaliteit van het voorgestelde beleid. De versplintering over zoveel partijen en partijtjes, over zoveel verschillende deelbelangen lijkt me ook een crisisverschijnsel. Het grote verband dat samenbrengt is eigenlijk verdwenen.
Het teleurstellende hierbij is dat goede ideeën, die er zeer zeker zijn, afketsen op cynisme en op negativisme, maar er zijn ook veel burgers die zich zorgen maken over deze ontwikkelingen en zich ertegen verzetten. Hierbij is de grote uitdaging van onze tijd het onderscheid te kunnen maken tussen zin en onzin, tussen feit en fictie. Het heeft echter geen zin om doemprediker te zijn. We leven vooralsnog niet in een dictatuur, maar in een democratie, al is waakzaamheid geboden.
‘Hannah Arendt prikkelt ons om goed om ons heen te kijken, om kritisch te zijn en om ons oordeelsvermogen goed te gebruiken. Zij spreekt over dit oordeelsvermogen als over een maatschappelijk zesde zintuig. De vraag is echter of dit nog wel bestaat. Het lijkt te zijn verbrokkeld en versplinterd en het zou goed zijn om hierover met elkaar in gesprek te gaan.
De politiek denker maakt niet alleen onderscheid binnen het actieve leven, maar ook binnen het contemplatieve leven. Ze heeft het dan over ‘denken’, ‘willen’ en ‘oordelen’. Dit ‘denken’ heeft te maken met het stappen uit de hectiek van de wereld en je afvragen ‘waar ben ik mee bezig?’ en je daarop te bezinnen. Een ander doet dit ook en komt tot een andere conclusie. Meer aandacht hiervoor lijkt me terecht. Iemand kan zich natuurlijk helemaal terugtrekken uit de samenleving, maar Arendt is het daarmee niet eens. Alle drie de domeinen van het actieve leven zijn nodig, ook dat private om na te denken en om tot rust te komen.
‘Mensen leiden hun leven in verschillende domeinen, die eigen regels hebben. Hannah Arendt vindt dat al deze domeinen niet op een grote hoop moeten worden gegooid. Het persoonlijke leven wordt bijvoorbeeld steeds meer publiek. Politiek is bovendien niet hetzelfde als een kast in elkaar zetten. Een kast in elkaar zetten is echt een andere ervaring. Zij pleit voor meer aandacht voor de ervaringen van mensen. Het actieve leven en het contemplatieve leven sluiten hierbij mooi op elkaar aan en zijn de twee kanten van een en dezelfde medaille van het mens-zijn.’
Tot slot
Citaat plaatje tien Van de plaatjes van de os van de 12de eeuwse Chinese zenmeester Kakuan Shien:
‘Met helpende handen naar de markt
(…)
Als een zwerver naar de markt, met modder en stof overdekt –
Stralende ogen, een brede glimlach.
Er is geen behoefte aan wonderen
En magische krachten der goden.
Een ontbladerde boom, die hij aanraakt,
Staat terstond in volle bloei.’