Dit artikel behandelt een aantal ideeën van Karl Popper (1902-1992) over democratie. Met name de opkomst van het totalitarisme in de eerste helft van de 20ste eeuw vormde hem tot een groot verdediger van de Open samenleving.
Eerst even terug naar Volume Two; Hegel and Marx van het boek The Open Society and Its Enemies. Op bladzijde 176 van dit tweede deel schrijft Popper dat de democratie alleen kan werken als de belangrijkste partijen de uitgangspunten onderschrijven die dit mogelijk maken.
Enkele van deze uitgangspunten zijn:
- Democratie kan niet helemaal worden gezien als de heerschappij van de meerderheid, hoewel algemene verkiezingen een belangrijke verworvenheid zijn. Een heerschappij van de meerderheid kan ontaarden in een dictatuur. In een democratie moet de macht van de heersers beperkt zijn. ‘In a democracy, the government can be dismissed by the ruled without bloodshed.’ Als de regering de instituties niet beschermt die de minderheid het recht geeft om te streven naar een vreedzame verandering is er sprake van een tirannie.
- Er bestaan slechts twee regeringsvormen met hun instituties: democratieën en tirannieën.
- Een consequente democratische grondwet moet maar één manier van verandering van het wettelijke systeem uitsluiten, namelijk een verandering die het democratisch karakter van het systeem in gevaar brengt.
- In een democratie moet volledige bescherming van minderheden zich niet uitstrekken tot wetsovertreders en vooral niet tot hen die anderen aanzetten tot het gewelddadig omverwerpen van de democratie.
- Een politiek ter bescherming van de democratie door middel van instituties moet er altijd vanuit gaan dat er antidemocratische tendensen latent aanwezig zijn onder zowel de regeerden als onder de regeerders.
- Als de democratie is vernietigd, zijn alle rechten vernietigd.
- De democratie is een waardevol strijdtoneel voor iedere redelijke verandering, omdat het geweldloze verandering toelaat. ‘Als het behouden van de democratie niet tot het belangrijkste belang is gemaakt van elke strijd op dit strijdtoneel, dan kunnen de altijd aanwezige antidemocratische ontwikkelingen de ineenstorting van de democratie veroorzaken.’
Als het bewustzijn van deze principes nog niet is ontwikkeld, dan is de ontwikkeling ervan de moeite waard om voor te strijden. De tegenovergestelde politiek kan fataal zijn. Het kan het verlies van de belangrijkste strijd veroorzaken, namelijk de strijd voor de democratie zelf.
Hiermee is Popper pleitbezorger voor een weerbare democratie, net als de Nederlandse sociaaldemocraat George van den Bergh (van de SDAP) in zijn toespraak De democratische staat en de antidemocratische partijen (1936). Dr. Bastiaan Rijpkema schrijft in zijn artikel: ‘Voor Popper is de democratie niet het doel op zich, maar wel de open samenleving en de democratie is daartoe het beste middel. Want alleen een democratie schept een kader waarin permanente hervormingen mogelijk zijn en waarbij men de leiders die niet ontvankelijk zijn voor kritiek kan wegstemmen. Dat alles maakt dat ‘verzet in naam van de open samenleving gerechtvaardigd is,’ aldus Popper.’
Geweld
Popper sluit tirannenmoord niet uit, tenminste als alle andere mogelijkheden zijn uitgeput. Een manier om dit geweld voor te zijn is niet iets vaags als ‘the rule of the people’ of ‘the rule of the majority’, stelt hij. Dit zijn de democratische instituties als bijvoorbeeld algemene verkiezingen, die het de onderdanen mogelijk maken om een dictator tegen zijn zin weg te sturen. Hij schrijft dat geweld om een tirannie te verdrijven ‘slechts één doel hoort te hebben namelijk om een situatie teweeg te brengen die geweldloze hervormingen mogelijk maakt.’ Een gewelddadige revolutie die meer probeert te bereiken dan dit, leidt volgens hem waarschijnlijk tot een volgende tirannie, zie bladzijde 167.
Op bladzijde 179 schrijft Popper expliciet dat in een democratie het gebruik van geweld niet is toegestaan, tenzij als middel om die democratie te beschermen. ‘De verdediging van de democratie moet antidemocratische experimenten te kostbaar maken voor degenen die ze uitproberen: kostbaarder dan een democratisch compromis.’
Als geslaagd voorbeeld noemt hij de manier waarop de Kapp-Lütwitz-Putsch (1920) de kop werd ingedrukt. De putsch was een poging van paramilitaire Freikorps om de Weimarrepubliek omver te werpen. Op 13 maart 1920 bezette de Marinebrigade Ehrhardt Berlijn. De Reichswehr weigerde om de opstand neer te slaan. De regering vluchtte en vaardigde een proclamatie uit waarin zij de Duitsers opriep om te staken. Hieraan werd gevolg gegeven door 12 miljoen stakers, waardoor het land compleet werd platgelegd. De staatsgreep zakte op 17 maart als een kaartenhuis in elkaar. De republiek overleefde, omdat een deel van de arbeiders, van de soldaten en de burgers haar te hulp schoten en omdat enkele Freikorpsen zich niet aansloten bij de putsch.
Verandering
Popper bekritiseert in zijn Poverty of historicism de Utopistische, Platoonse, ook wel genoemd de holistische techniek om de hele samenleving te veranderen volgens een idee van een ideale samenleving. Hij vindt deze techniek ongeschikt als middel en sociaal gevaarlijk, omdat hierbij het politieke doel al is bepaald, zonder dat bekend is of de aanpak in de praktijk wel werkt. Een idee bedenken over hoe de samenleving eruit moet zien en daarmee dan aan de slag gaan werkt niet.
Utopisme is gebaseerd op drie aannames:
- Het geloof (bijvoorbeeld van Plato) in een absoluut en onveranderlijk ideaal, zoals bijvoorbeeld Ideeën of Vormen.
- De overtuiging dat er rationale methodes zijn om voor eens en voor altijd te bepalen wat ideaal is en
- wat de beste middelen zijn voor de ideale Staat.
De aannames 2 en 3 zijn onwaar volgens Popper. Sommige leiders zijn overtuigd van deze aannames, maar een gunstige uitkomst van de toepassing ervan is een kwestie van geluk en niet het resultaat van een rationele aanpak.
Hier tegenover zet Popper piecemeal engineering, zie bladzijde 80 tot en met 85, waarbij sociale experimenten gecontroleerd, op kleine schaal en stapsgewijs worden uitgevoerd. Het Engelse ‘piecemeal’ betekent: ‘stapsgewijs, gefragmenteerd’. Dit soort experimenten wordt volgens hem al toegepast in het bedrijfsleven en bij de overheid, in het laatste geval bijvoorbeeld door het invoeren van een nieuwe belasting of een verandering in het gevangeniswezen. Het effect ervan op de samenleving is beperkt. ‘Al onze kennis van het maatschappelijk leven gaat uit van experimenten als deze, schrijft hij. De piecemeal technoloog of ingenieur die wetenschappelijke methodes wil invoeren in de studie van de samenleving of van de politiek heeft vooral een kritische instelling nodig en niet alleen ‘trial but also error is necessary.’
We hebben allemaal de zwakte te denken dat we altijd gelijk hebben en dit geldt vooral voor amateurs en beroepspolitici. De enige manier om iets van een wetenschappelijke methode in de politiek in te voeren gaat uit van de veronderstelling dat er geen politieke actie is zonder nadeel en zonder ongewenste gevolgen. Op zoek gaan naar vergissingen, ze naar buiten brengen om ze te analyseren en ervan te leren, is wat een wetenschappelijke politicus en een politiek onderzoeker moeten doen. ‘De grote kunst om onszelf ervan te overtuigen dat we geen fouten hebben gemaakt, ze te negeren, ze weg te stoppen, en het beschuldigen van anderen, wordt vervangen door de nog grotere kunst om verantwoordelijkheid voor ze te accepteren, ervan proberen te leren, en om deze kennis toe te passen opdat we ze in de toekomst te kunnen vermijden,’ zie bladzijde 81.
Archief
In 1988 vroeg The Economist aan de filosoof Karl Popper om een artikel te schrijven over democratie, als vervolg op zijn Open Society, in twee delen gepubliceerd in 1945 door de uitgeverij Routledge. In maart van 1988 verscheen het essay Popper on democracy. The open society and its enemies revisited. Naar aanleiding van de presidentsverkiezingen van 2016 in de VS zocht The Economist het essay op in het archief en publiceerde het opnieuw.
Volgens zijn eigen woorden heeft Popper een theorie over democratie ontwikkeld die eenvoudig is en die iedereen kan begrijpen. Zij wijkt echter zo af van de aloude theorie dat men het verschil tussen beide nog niet begrijpt, juist omdat zij zo eenvoudig is. Hij schrijft: ’Ik geloof in de vrijheid en de rede, maar ik denk niet dat iemand een eenvoudige, praktische en vruchtbare theorie kan bouwen met deze begrippen.’ Popper’s essay bestaat uit drie delen: 1. een schets van de klassieke theorie, 2. een schets van zijn ‘meer realistische theorie’ en 3. een schets van enkele praktische toepassingen.
Klassieke opvatting
De klassieke theorie komt erop neer dat in een democratie het volk regeert en dat om allerlei redenen het volk dit recht heeft. Popper geeft een kort historisch overzicht van de ontwikkeling die hiertoe leidde.
Van Plato tot Karl Marx en verder is het fundamentele probleem altijd geweest: Wie hoort de staat te regeren? Plato’s antwoord was volgens Popper simpel en naïef: ‘de besten’ en zo mogelijk ‘de besten van allemaal’. Daarna volgen andere, mindere keuzes, maar ‘zeker niet de velen, het gespuis, de massa (‘demos’).’
In de Middeleeuwen was het antwoord op de vraag: God en Hij regeert door Zijn wettige vertegenwoordigers. Dit principe werd voor het eerst serieus bestreden tijdens de Reformatie. De Engelse Revolutie van 1648-49 riep het goddelijke recht van het volk uit om te regeren, waarna meteen de dictatuur van Oliver Cromwell werd uitgeroepen. Daarna zorgde de ‘Glorious Revolution’ van 1688 ervoor dat stadhouder Willem III en Maria Stuart koning en koningin werden van Engeland, Schotland en Ierland. Sindsdien werd stap voor stap de macht versterkt van het Engelse parlement, waarmee de Britse democratie ontstond en duidelijkheid over wie regeert.
Karl Marx was ook geobsedeerd door het ‘Platonic problem which he saw as: “Who should rule? The good or the bad—the workers or the capitalists?”
Realistisch
In zijn boek The Open Society herformuleert Popper de vraag ‘Wie hoort te regeren?’ als ‘Hoe moet de staat worden ingericht om van slechte regeerders af te komen zonder bloedvergieten, zonder geweld?’ Alle moderne zogenoemde democratieën gebruiken het principe dat een regering kan worden heengezonden door een ‘majority vote’, aldus de auteur.
Theoretisch zijn deze moderne democratieën gebaseerd op het oude probleem en de onpraktische ideologie dat: ‘Het is het hele volk, de gehele volwassen bevolking, die de werkelijke, de ultieme en enig legitieme heersers zijn.’ Echter, nergens regeert het volk, maar regeringen en helaas ‘ook bureaucraten, onze ambtenaren —of onze onhebbelijke meesters, zoals Winston Churchill ze noemde — van wie het moeilijk is, zo niet onmogelijk om hen verantwoordelijk te maken voor wat ze doen.’
De praktische oplossing van Popper, die volgens hem niet strijdig is met de praktijk van de westerse democratieën is ‘the rule of law that postulates the bloodless dismissal of the government by a majority vote.’ Hij schrijft: ‘Als we zeggen dat de beste oplossing die we kennen een grondwet is die een door meederheidsstemming de regering naar huis stuurt, dan wil dit niet zeggen dat zo’n meerderheidsstemming altijd goed zou zijn. We zeggen alleen dat deze zeer imperfecte procedure de beste is tot nu toe is uitgevonden.’ Zelfs als een dictator goedwillend is, dan nog is democratie te verkiezen, omdat een dictator ‘alle anderen hun verantwoordelijkheid afneemt, en dus hun mensenrechten en verplichtingen.’ Dit is genoeg om te kiezen voor democratie die het ons wettelijke mogelijk maakt om een regering heen te zenden.
Representatie
‘Dwarsligger’ Frank Boll citeert in zijn artikel Popper uit 2020 over de proportionele vertegenwoordiging. Zijn mening wijkt af over wat gangbaar is over een meerpartijenstelsel.
‘In een systeem met proportionele representatie en vele partijen geldt dat kleinere partijen een disproportionele invloed kunnen uitoefenen op de vorming van een regering, op haar levensvatbaarheid, op haar ontslag, en op al haar beslissingen. Een regering vormen wordt moeilijker, budgettair zwaarder, en haar leefbaarheid op langere termijn precairder. Nog bezwaarlijker is dat uiteindelijk de zin voor verantwoordelijkheid wordt ondermijnd. Bij alle partners in de coalitie vermindert de eigen verantwoordelijkheid.
‘Daardoor kunnen mensen gaandeweg gewoon worden aan het idee dat noch politieke partijen noch hun leiders aansprakelijk zijn voor beslissingen die hen als het ware opgelegd worden door de noodzaak van coalitievorming. In het spel van coalitievormingen zullen kleinere partijen vaak een grotere invloed kunnen uitoefenen dan hun loutere electorale sterkte.
‘In een democratisch systeem met proportionele representatie en een veelheid aan partijen hoeven partijen geen lessen te trekken uit hun electoraal verlies. Een verlies wordt gemakkelijk gezien als een tijdelijke fluctuatie in populariteit en niet als een afkeuring. De vele coalitiemogelijkheden maken doorgaans dat zij daar ook mee weg komen.’
Popper verkiest een tweepartijendemocratie boven een meerpartijendemocratie, om praktische en morele redenen. Zo op het eerste gezicht lijkt een toename van het aantal partijen gewenst, want het onder andere zorgt voor meer keuzemogelijkheden, meer flexibiliteit en meer kritiek. Deze indruk is volgens hem onjuist. Kleine partijen kunnen in een coalitie vaak meer invloed uitoefenen dan het aantal stemmen dat deze partijen verkregen. Dit leidt tot verwatering van de verantwoordelijkheid van alle partijen in een de coalitie. Lage kiesdrempels verhogen dus niet alleen het aantal partijen, maar geven ze in een coalitie ook verhoudingsgewijs meer macht dan hun aantal verworven stemmen.
Politieke partijen
Ook over de macht van politieke partijen heeft Popper een uitgesproken mening. Het is de plicht van de gekozen volksvertegenwoordiger om de belangen te behartigen van de kiezers, van wie hij het mandaat heeft gekregen. Als de volksvertegenwoordiger is gekozen via een partij kan die verantwoordelijkheid onder druk komen te staan. Hij is loyaal ten overstaan van de partij en de partijlijn, maar dit wil niet zeggen loyaal ten opzichte van zijn of haar kiezers. Popper schrijft dat het partijsysteem de gekozen volksvertegenwoordiger van zijn of haar persoonlijke verantwoordelijk berooft: ‘het maakt hem tot een stemmachine in plaats van een denkend en voelend persoon. Wat we in de politiek nodig hebben zijn individuen die zelfstandig een beslissing kunnen nemen en gereed zijn om persoonlijke verantwoordelijkheid te dragen.’ Als de volksvertegenwoordiger het partijstandpunt niet langer kan verenigen met zijn geweten, heeft hij volgens de filosoof Popper de morele plicht zich terug te trekken. De grondwet echter, hoeft hem of haar daartoe niet te verplichten. Boll merkt op: ‘Ook Popper geeft toe dat we nog geen middel hebben gevonden om het zonder partijen te rooien.’
Tweepartijenstelsel
Popper heeft een voorkeur voor een tweepartijensysteem. Een bezwaar hiertegen is dat een derde grote partij de prestaties van de twee kan verbeteren. Hij vindt dat dit inderdaad het geval kan zijn, maar stel dat het vijf of zes nieuwe partijen zijn? Dit met de gedachte in zijn achterhoofd dat ‘zelf een kleine partij kan een behoorlijk onevenredige macht verwerven als het in de positie is om te beslissen wie van de twee partijen het kiest om een coalitiepartij te vormen.’
Een ander bezwaar is dat een tweepartijensysteem strijdig zou zijn met de open samenleving, met openheid voor nieuwe ideeën en met het idee van pluralisme. ‘Reply: both Britain and the United States are very open to new ideas. Also cultural openness and political openness are two different things. And more important even than opening wider and wider the political debate may be a proper attitude towards the political Day of Judgment.’
Verkiezingen
Popper vindt dat verkiezingen een Dag des Oordeels moeten zijn. De regering is volledig verantwoordelijk voor zijn daden, maar alleen bij een meerderheidsregering. Zelfs in een systeem van proportionele vertegenwoordiging met één partij als meerderheid, hoeft de regering niet op te stappen als het de kleinste partij kan vinden met genoeg steun om te helpen. Popper’s punt is dat in een tweepartijenstelsel electoraal verslagen worden harder aankomt. De noodzaak tot interne hervormingen wordt hierdoor dwingend, zelfs bij een klein verlies.
Overpeinzing
Frank Boll schrijft dat de democratie sinds 1988 is verzwakt en ‘de vijanden van de democratie moeten niet zozeer in niet-democratische regimes worden gezocht dan wel in eigen falen.’ Nogal stellig, maar er is zeer zeker reden tot zorg over het functioneren van de democratie. Zie artikel NRC over uitvoering compensatie toeslagenaffaire.
Boll citeert Bierens de Haan in de Winkler Prins Encyclopaedie van 1950 over ‘democratie’: ‘Het voortbestaan van de democratie in onze tijd zal er vooral van afhangen of ook de massa, die politieke rechten heeft, van het daarbij behorende bewustzijn van verplichting en verantwoordelijkheid doordrongen zal zijn; of zij bereid zal zijn ogenblikkelijk belang aan duurzaam belang, groepsbelang en aan algemeen belang ondergeschikt te maken, en ook gezag te aanvaarden dat onwelkome maatregelen oplegt waar deze noodzakelijk zijn.’
Het zal een teken des tijds zijn van de jaren 1950 dat in dit citaat vooral en in negatieve zin wordt verwezen naar de ‘massa’. In de periode 1938-1943 toen hij werkte aan The Open Society schreef Popper echter iets anders: ‘Een politiek ter bescherming van de democratie door middel van instituties moet er altijd vanuit gaan dat er antidemocratische tendensen latent aanwezig zijn onder zowel de regeerden als onder de regeerders.’ We leven niet in de Weimarrepubliek, maar wezenlijk voor een democratie is het functioneren van haar instituties. Een aantal daarvan heeft fors gefaald en blijft falen.