De culturele evolutie van de mensheid kan worden geïnterpreteerd als een opeenvolging van magische, mythische en moderne (rationalistisch-wetenschappelijke) wereldbeelden. Maar de tijd staat niet stil en intussen heeft zich een postmodern wereldbeeld ontwikkeld dat op cultureel vlak wordt gekenmerkt door pluralisme. Culturele, raciale, politieke, religieuze en seksuele diversiteit (de regenboognatie) wordt als positief ervaren.
Typisch voor de postmoderne filosofie is de idee dat de realiteit een sociale en ideologische geladen constructie is. Op natuurwetenschappelijk gebied staan de systeemtheorie en het holisme (de studie van het geheel – het hele organisme, het ecosysteem) centraal. Ethisch ligt de klemtoon op een sterk verantwoordelijkheidsbesef voor de aarde en haar bewoners. Belangrijke waarden zijn verbondenheid, egalitarisme, dialoog, besluitvorming via consensus en zorgzaamheid voor al wat leeft. Op religieus en spiritueel gebied bestaat het pluralisme uit de opvatting dat alle religies verschillende paden zijn naar het zelfde doel.
Niet iedereen is er van overtuigd dat het postmoderne, pluralistische wereldbeeld ook een verbetering is t.o.v. van het moderne wereldbeeld. Critici wijzen er terecht op dat het postmoderne pluralisme in zijn radicale vorm uiteindelijk leidt tot nihilistisch, ethisch en cultuurrelativisme. Maar op sommige punten biedt het (zeker in zijn gematigde vorm) wel degelijk een correctie op de zwakke kanten van het klassieke moderne wereldbeeld. Met name op vlak van ecologie lijkt me dat duidelijk het geval.
In dit artikel bekijk ik een schoolvoorbeeld van postmodern ecologisch denken: diepe ecologie (deep ecology). Diepe ecologie combineert natuurwetenschappelijk systeemdenken met ecologische spiritualiteit. Fysicus Fritjof Capra (vooral bekend van het boek De tao van de fysica) behandelt in Het Levensweb vooral het systeemdenken, terwijl de boeddhistische milieuactiviste Joanna Macy en de christelijke ecopsychologe Molly Young Brown zich in de Terugkeer naar het leven vooral richten op de spirituele praktijk. (Ecopsychologie benadert de mens vanuit zijn emotionele relatie met de natuur.)
De Grote Ommekeer
Volgens Joanna Macy en Molly Young Brown staan we voor de fundamentele keuze tussen leven en dood. De industriële groeimaatschappij gebruikt de aarde als supermarkt én vuilnisbelt: “Het lichaam van de planeet wordt niet alleen afgegraven en omgezet in koopwaar, het is eveneens een beerput voor de giftige bijproducten van onze industrieën (…) Als door ons toedoen het ingewikkelde web van levende systemen uit elkaar begint te vallen, kunnen we het hele systeem samen met ons ten gronde richten.” Maar we kunnen kiezen voor het leven. We beschikken over de technologische kennis om in onze behoeften te voorzien zonder het ondersteunende ecosysteem te vernietigen. In tegenstelling tot industriële groeimaatschappij respecteert de duurzame maatschappij de draagkracht van de aarde op regionaal en planetair vlak.
Er moet een Grote Ommekeer plaatsvinden die even ingrijpend is als de landbouwrevolutie en de industriële revolutie. Deze Grote Ommekeer kent drie dimensies:
- ‘Redddingsacties’ ter bescherming van het leven op aarde: naast wetgevende maatregelen om de vernietiging af te remmen, omvat dit directe actie (blokkades, boycots, burgerlijke ongehoorzaamheid en andere vormen van geweldloos verzet). Voorbeelden zijn campagnes tegen kernenergie en kernwapens, lobbywerk voor milieuwetgeving, campagnes tegen internationale handelsakkoorden die ecosystemen in gevaar brengen en sociale rechten ondermijnen, het organiseren van verzet tegen vernietiging van bossen. Dit soort acties moet ons vooral helpen tijd te winnen.
- Analyseren van structurele oorzaken en het creëren van alternatieve structuren: om een einde te maken aan het economische groeimodel moeten we de dynamiek ervan begrijpen. Tegelijk moeten we de alternatieve structuren creëren die nu misschien nog marginaal zijn maar wel de zaden van de toekomst bevatten. Dit omhelst het zoeken naar energiebesparing en alternatieve brandstoffen, opzetten van kringloopcentra, lokale initiatieven voor gemeenschappelijke moestuinen of biologische groenten abonnementen bij lokale producenten, promoten van duurzame landbouw (Wervel), ethisch en duurzaam handel drijven (wereldwinkels, fair trade) en bankieren, uitwisseling van goederen en diensten buiten het geldcircuit (Lets systemen), ijveren voor openbaar vervoer en alternatieve mobiliteit (autodelen zoals Cambio), nieuwe vormen van woongemeenschappen (co-housing),…
- Een cognitieve en spirituele verschuiving in onze waarneming van de realiteit: dit is de meest fundamentele dimensie van de Grote Ommekeer. Het zijn de veranderde inzichten die ons in staat stellen het veranderingsproces in beweging te houden. Ze worden gevoed door zowel nieuwe wetenschappelijke inzichten als oude wijsheden uit diverse spirituele tradities. Voorbeelden zijn de theorie van zelforganisatie van levende systemen, de Gaia-theorie, diepe ecologie, scheppingsspiritualiteit en bevrijdingstheologie, geëngageerd boeddhisme, de heroplevende sjamanistische tradities, ecofeminisme, ecopsychologie… In de rest van dit artikel ga ik dieper in op deze derde dimensie.
Spiritualiteit en diepe ecologie
De ‘magische’ religieuze culturen (sjamanisme, animisme) waren sterk ‘ecologisch’ gekleurd. De mens zag zich als een onderdeel van de natuur. Maar met de mythische en moderne wereldbeelden werd die band doorgeknipt. Dit is in het bijzonder het geval in de joods-christelijke traditie. In het Oude Testament vind je echo’s van natuurreligieus bewustzijn (God is aanwezig in de natuurelementen) maar bij het christendom (met uitzondering van het Keltische christendom en mystici als Franciscus) is de natuur zo goed als ontheiligd. In de moderne maatschappij is de natuur dan helemaal ‘gerationaliseerd’ tot productiefactor.
Maar binnen het postmoderne wereldbeeld wordt geëxperimenteerd met vormen van ecologische spiritualiteit die de positieve verworvenheden van de moderniteit (wetenschap, mensenrechten, democratische vrijheden, scheiding religie en staat) bewaren en de ecologische gevoeligheden van de natuurreligies integreren. Daarbij wordt inspiratie gezocht in het Oosten. In het boeddhisme (met de leer van onderlinge afhankelijkheid) en taoïsme (dat zijn natuurmystieke wortels in ere gehouden heeft) heeft de breuk met de natuur niet plaatsgevonden. Jammer genoeg is de invloed van deze tradities ook in het Oosten eerder beperkt.
Xun Qing, een confucianistisch filosoof uit 3de eeuw v.C. uitte deze kritiek – die heel modern klinkt – op de taoïsten :
Je verheerlijkt de Natuur en mediteert over haar wezen;
Zou je haar niet beter temmen en beheersen?
Je gehoorzaamt de natuur en zingt haar lof;
Zou je niet beter gebruik van haar maken.
(Uit Michel Korzec: De kitsch van het holisme, Veen uitgevers, 1986)
De politiek-economische elite in Azië heeft de westerse vormen van modernisering (en dan vooral de technologisch-economische aspecten ervan) omarmd. Wat er aan religieus reveil plaatsgrijpt is eerder fundamentalistisch van aard (Hindoenationalisme in India, boeddhistisch fundamentalisme in Sri Lanka). Al zijn er aan de basis ook heel wat interessante vormen van sociaal en ecologische boeddhisme opgeborreld. Maar op ecologische gebied heeft het Oosten weinig lessen van ons te ontvangen. We kunnen beter beginnen met voor onze eigen deur te vegen.
Het is eigen dat bij de ontwikkeling van een nieuw wereldbeeld de klemtoon ligt op het onderscheid met het voorgaande wereldbeeld. Het ‘moderne wereldbeeld’ omvat in de woorden van Fritjof Capra “het idee van het universum als een mechanisch systeem dat bestaat uit elementaire bouwstenen, het beeld van het menselijk lichaam als een machine, van het leven in een gemeenschap als een concurrentiestrijd om het bestaan, het geloof in een onbegrensde materiële vooruitgang die kan worden bereikt door economische en technische groei, en (…) het geloof dat een samenleving waarin het vrouwelijke overal ondergeschikt is aan het mannelijke een fundamentele natuurwet gehoorzaamt.”
Het nieuwe wereldbeeld van de diepe ecologie stelt het oude ter discussie vanuit een ecologisch perspectief: “Diep-ecologisch bewustzijn onderkent de fundamentele onderlinge afhankelijkheid van alle verschijnselen, en het feit dat wij, als individuen en als gemeenschappen, zijn ingebed in cyclische natuurprocessen (waarvan we uiteindelijk afhankelijk zijn).(…) De diepe ecologie erkent de intrinsieke waarde van alle levende wezens en het ziet mensen als slechts één draad in het levensweb. Uiteindelijk is diep-ecologisch bewustzijn een vorm van spiritueel of religieus bewustzijn.”
Diepe ecologie sluit aan bij de spiritualiteit van christelijke mystici en boeddhisten en de kosmologie van de Indianen. Het vormt voor Capra de filosofische en spirituele basis voor een ecologische levenswijze en milieuactivisme. Maar diepe ecologie moet aangevuld worden met een sociale ecologie die de culturele en sociale organisatie die ecologische crisis heeft veroorzaakt, bestudeert. Ecofeminisme is een specifieke vorm school van sociale ecologie. Ecofeministen zien de patriarchale overheersing van mannen over vrouwen als het prototype van andere uitbuitingsvormen en wijzen op de samenhang tussen de uitbuiting van de natuur en van de vrouw.
Arne Naess
Ethisch gezien is het oude paradigma antropocentrisch en het nieuwe ecocentrisch. Het nieuwe paradigma steunt op de spirituele ervaring dat de natuur en het zelf één zijn. Het zelf wordt psychologisch niet langer geïdentificeerd met de individuele persoonlijkheid maar met de hele natuur. De grondlegger van de diepe ecologie, Arne Naess noemt dit uitgebreide zelf het ecologische zelf. Aangezien we zonder enige morele druk om ons zelf geven, zal het ecologische zelf zich op natuurlijk wijze volgens de normen van een milieuethiek gedragen volgens Naess.
Systeemdenken
Op wetenschappelijk gebied verschillen de moderne en postmoderne benadering door de verschillende klemtoon die ze leggen. Bij het moderne benadering ligt die klemtoon op de onderdelen van een systeem, bij de postmoderne op het geheel, aldus Capra. Wanneer de nadruk op de onderdelen wordt gelegd spreekt men van een mechanistische, reductionistische of atomistische benadering. Het leggen van de nadruk op het geheel wordt holistisch, organicistisch of ecologisch genoemd.
De beroemde filosoof Descartes, een van de grondleggers van het moderne wereldbeeld, zag het materiële universum als een machine dat begrepen kan worden door het bestuderen van de onderdelen. Ook levende wezens als dieren worden vanuit die optiek bestudeerd als complexe biochemische machines. Men neemt aan dat de kenmerken en eigenschappen van levende wezens kunnen verklaard worden in termen van scheikundige en natuurkundige wetten. Biologie kan dan herleid worden tot de wetten van scheikunde en natuurkunde.
De organicistische biologen uit de 19de eeuw (en voorlopers van de ecologie als wetenschappelijke discipline) vonden deze benadering ontoereikend voor de volledige verklaring van het verschijnsel leven. Het gedrag van een levend wezen kan volgens hen niet worden begrepen door de studie van de onderdelen alleen. Het geheel is meer dan de som van delen. Levende wezens bestaan uit gelaagde structuren die een systeem binnen een systeem vormen: cellen vormen samen weefsels, weefsels samen organen, organen samen organismen die op hun beurt bestaan binnen sociale en ecologische systemen. Capra vat het zo samen “De hele wereld bestaat uit levende systemen ingebed in levende systemen ingebed in levende systemen, enzovoort.” Levende systemen vormen samen een netwerk of levensweb. Systeemdenken denkt in termen van verbondenheid, relaties en context.
Daarmee hangt samen het idee van ‘georganiseerde complexiteit’: op elk hoger niveau ontstaan eigenschappen die op een lager niveau niet voorkomen. Dit noemt men ‘emergente’ eigenschappen. De wezenlijke eigenschappen van een organisme of levend systeem zijn eigenschappen van het geheel die de afzonderlijke delen niet hebben. In het mechanische visie bestaat de wereld uit een verzameling objecten. In het systeemdenken verschuift de focus van objecten naar relaties. Objecten blijken zelf netwerken van relaties te zijn die binnen een groter netwerk zijn ingebed.
Systeemdenken richt zich niet op de basale bouwstenen maar op de basale organisatieprincipes. Ook uit de kwantumfysica blijkt dat subatomaire deeltjes ( de kleinste bouwstenen van de materiële werkelijkheid) geen ‘dingen’ zijn maar golfachtige waarschijnlijkheidspatronen. Deze patronen slaan niet op dingen maar op verbanden en correlaties die worden bepaald door de dynamiek van het geheel. Het materiële universum is dynamisch web van onderling verbonden gebeurtenissen. Elke structuur is een manifestatie van onderliggende processen. “Systeemdenken is altijd procesdenken”, merkt Capra op.
Een ander kenmerk van systeemdenken is het inzicht dat onze observatie- en meetmethoden bepalen hoe we de werkelijkheid zien. Of zoals kwantumfysicus Heisenberg het stelde: “Wat we waarnemen is niet de natuur zelf, maar de natuur zoals die zich openbaart aan onze manier van vragen stellen.” (Wat volgens mij echter niet wil zeggen – zoals sommige postmodernisten menen – dat de werkelijkheid niet bestaat los van de waarneming of waarnemer.)
De cybernetica leverde belangrijke ideeën rond terugkoppeling (feedback) en zelfregulering op. Cybernetica ontstond in de jaren ’40 toen een groep wiskundigen, neurofysiologen en sociale wetenschappers de ambitie had niet alleen de neurale mechanismen van alle mentale (geestelijke) verschijnselen te ontdekken maar ze ook nog eens in een expliciet wiskundige taal te formuleren. Een terugkoppelingskring (feedbacklus) steunt op een circulaire causaliteit: A beïnvloedt B, B beïnvloedt C, C beïnvloedt A en zo opnieuw verder. Een dergelijk terugkoppelingskring heeft een regulerend affect, zoals een stuurman die een schip op de juiste koers houdt door voortdurend links en rechts bij te sturen. Een terugkoppelingskring kan ook een opwaartse of neerwaartse spiraal veroorzaken (denk aan de uitdrukking ‘vicieuze cirkel’.) Terugkoppeling is een essentieel mechanisme voor een levend wezen om via de zelfregulering (homeostase) zijn inwendige milieu in een toestand van dynamisch evenwicht te houden (denk aan het behoud van de lichaamstemperatuur door het lichaam.)
Vanuit deze inzichten ontwikkelde zich in de jaren ’70 het concept van zelforganisatie. Capra omschrijft zelforganisatie als “het spontaan ontstaan van nieuwe structuren en nieuwe gedragingen, die optreden in open systemen die ver van hun evenwichtstoestand verwijderd zijn, die gekenmerkt worden door interne terugkoppelingskringen en die wiskundig door niet-lineaire vergelijkingen beschreven kunnen worden.” De scheikundige Ilya Prigogine toonde als eerste het bestaan van zelforganisatie bij chemische structuren aan. Neurofysiologen Humberto Maturana en Franscisco Varela ontwikkelden de theorie dat levende systemen zichzelf scheppen (ze noemden het autopoiese of zelfcreatie). Het eenvoudigste autopoietisch systeem in de natuur is de bacteriële cel.
Levende systemen
Een rode draad doorheen het boek van Capra is de vraag ‘wat is leven?’ Of anders gesteld, waarin verschilt een levend systeem van een niet-levend systeem? Capra stelt dat er drie criteria zijn die moeten worden voldaan om van leven te kunnen spreken: organisatiepatroon, structuur en levensproces.
– Het organisatiepatroon is het “samenstel van verbanden dat de essentiële eigenschappen van een systeem bepaalt.” Er moeten dus bepaalde verbanden zijn tussen de onderdelen van een systeem opdat we het kunnen herkennen, bijvoorbeeld als een boom of een fiets. Om iets als fiets te herkennen moeten er een aantal functionele verbanden bestaan tussen onderdelen als pedalen, stuur, wielen, ketting, tandwiel etc.
– De structuur is “de materiële belichaming van het organisatiepatroon van het systeem.” Terwijl de beschrijving van het organisatiepatroon de abstracte verbanden tussen onderdelen weergeeft, spitst de beschrijving van de structuur zich toe op de kenmerken van feitelijke materiële onderdelen (hun ‘belichaming’) zoals hun chemische samenstelling. Het patroon ‘fiets’ bijvoorbeeld kan in verschillende structuren (racefiets, mountainbike, dames- en herenfietsen…) uitgewerkt worden. De banden kunnen breed of smal zijn, het kader licht of zwaar,etc.
De structuur van een levend systeem is in termen van Prigogine dissipatief (verstrooiend). Dit wil zeggen dat er doorheen de structuur een voortdurende stroom van energie/materie van buitenaf loopt zonder dat de structuur instabiel wordt. Een eenvoudig voorbeeld van een dissipatieve structuur is een draaikolk: er stroomt voortdurend water doorheen de draaikolk en toch blijft de vorm ervan opvallend stabiel. Een levend systeem is zowel open als gesloten. De structuur ervan is open (het neemt energie/materie van buiten op die nodig is om in leven te blijven) maar de organisatie gesloten: het systeem handhaaft zijn vorm op autonome wijze door zelforganisatie.
– Het levensproces is “de activiteit die gepaard gaat met de voortgaande belichaming van het organisatiepatroon van het systeem.” Machines als een fiets bestaan uit vaste onderdelen. “In een levend systeem daarentegen, veranderen de onderdelen voortdurend. Door een levend organisme loopt een onophoudelijke stroom van materie. Elke cel is permanent bezig met de opbouw en afbraak van structuren en de afvoer van afvalstoffen. Weefsels en organen vervangen hun cellen in steeds voortgaande cycli. Er treedt groei, ontwikkeling en evolutie op.(…) Het organisatiepatroon wordt alleen zichtbaar als het belichaamd is in een fysieke structuur, en in levende systemen is die belichaming een immer voortgaand proces.”
Autopoiese of zelfcreatie is het typische kenmerk van het organisatiepatroon van een levend systeem. Een levend systeem vormt een netwerk waarbij elk onderdeel bijdraagt aan de productie of transformatie van de andere onderdelen. Op die manier wordt het gemaakt door zijn onderdelen en maakt het op zijn beurt die onderdelen. Een autopoietisch netwerk bestaat niet uit statische onderdelen maar uit productieprocessen van onderdelen. Wanneer die processen ophouden is dit het einde van de organisatie (de dood). Autopoietische netwerken moeten zichzelf voortdurend vernieuwen om hun organisatie in stand te houden. Je kan de onderdelen in zuiver natuurkundige termen beschrijven maar dit kan nooit het biologische verschijnsel in zijn geheel vatten.