Dit is de plaats van hen, die vervuld zijn van het grote mededogen, van hen wier hart in liefde en wijsheid diep geraakt blijft, zolang anderen nog zuchten in lijden, ellende en verdriet.
Het kernwoord van dit vers, en van de hele tekst, is mededogen. Daarom hebben we deze tekst ook gekozen. Toen ik jaren geleden bij Ton Lathouwers en de Maha Karuna Chan begon te mediteren was het voor mij de vanzelfsprekendheid zelve dat mededogen het begin en het einde van zen is. Maha Karuna betekent Groot Mededogen. Ik heb lang gedacht dat iedereen daar zo over dacht.
Maar ik heb ooit mensen horen zeggen: ‘Ik ben het spuugzat, altijd weer dat mededogen’. Sommigen vinden mededogen hooguit een neveneffect van het pad, op zich helemaal niet zó belangrijk. Ik heb plaatsen geweten waar er meer over persoonlijke groei gesproken werd en waar ik het gevoel kreeg dat ik terug terechtgekomen was in de kliniek waar ik in de jaren ’80 mijn opleiding tot psychiater kreeg. Op sommige plaatsen draaide het allemaal over grondeloosheid en de ervaring van eenheid, de mortificatie van het ego…
Keuze genoeg dus. Voor elk wat wils. Het is voor mij een heilig principe dat iedereen zijn eigen pad te gaan heeft. Je kunt niet anders dan voor jezelf uitmaken waar je je thuis voelt. Het is steeds een persoonlijke keuze. Zo moet het ook. Als ik zie hoe bochtig en hobbelig mijn pad geweest is dan besef ik dat het verkeerde pad soms het enige juiste is. Toen ik na al mijn omzwervingen door zen er begon achter te komen dat mededogen niet voor iedereen even belangrijk was, kwam ik onvermijdelijk terug uit op de plek waar ik bleek nooit te zijn weggegaan.
‘Dit is de plaats van hen, die vervuld zijn van het Grote Mededogen’. Het is voor ons westerlingen erg moeilijk om daar niet moralistisch mee om te gaan. Hoe vaak heb ik al iemand horen zeggen: ‘ik weet dat ik meer mededogen zou moeten hebben maar mijn schoonmoeder is zo een lastig mens. Moet ik dan altijd op mijn kop laten zitten?’
Mededogen heeft niets met ‘zou moeten’ te maken. Het zit er diep in. Velen van ons zijn opgevoed in een cultuur waar je jezelf moet wegcijferen, waar je aan allerlei morele normen en verwachtingen moet voldoen. Aan het eind van vorige eeuw zijn we ons massaal tegen die moraal gaan afzetten. Maar de verandering was enkel inhoudelijk. De dwang om aan allerlei normen en verwachtingen te voldoen bleef. De nieuwe norm kwam van de wereld van de psychotherapie.
Therapie gaat per definitie over het oplossen van problemen, maar door de normaliteit te leggen bij een hoog gegrepen en onbereikbaar ideaal, hadden we allemaal wel een probleem. Iedereen moest een proces van persoonlijke groei doormaken. Er zat altijd wel ergens een draadje los. Iedereen had eigenlijk in therapie gemoeten.
In sommige spirituele kringen, met Ken Wilber op kop, wordt dit proces nog verder doorgetrokken. Je moet eerst een ego hebben om er dan weer van af te komen. De mortificatie van het ego, uiteraard onder het toeziend oog van een verlichte, dat wil zeggen zichzelf egoloos wanende, meester. Spiritualiteit als toppunt van een persoonlijk pad, onvervalste hinayana-zen.
Het meest misbruikte boeddhistische woord hier in het Westen is waarschijnlijk ‘ego’. Merkwaardig genoeg is het niet eens een boeddhistisch maar een freudiaans woord. In hoog oplopende ruzies verwijten westerse boeddhisten elkaar graag van een te groot ego te hebben. Erg grappig of erg zielig, hoe je het bekijkt.
Het is mijn ervaring dat het heel moeilijk is om het over mededogen te hebben zonder telkens weer in die moralistische valkuil te trappen.
Niet dat het boeddhisme geen ethiek heeft. Er is de sila, vaak vertaald als de vijf voorschriften: niet doden, niet stelen, niet liegen, geen seksueel misbruik en geen gebruik van bedwelmende middelen.
Voorschrift is een wat ongelukkige vertaling want deze vijf ‘voorschriften’ zijn meer beschrijvend dan voorschrijvend. Vergelijk het met het verschil tussen ‘op vrijdag geen vlees eten’ en ‘geen giftige paddenstoelen eten’. Het eerste is een voorschrift. Het tweede gaat meer over: als je deze paddenstoelen eet, ga je verschrikkelijke buikpijn krijgen.
De sila horen bij die laatste categorie. Ze beschrijven de werkelijkheid. Ze zeggen: als je geen lijden wil veroorzaken, niet voor jezelf en niet voor een ander, zijn er een aantal dingen die je beter niet doet. Voor mezelf vind ik ‘geen lijden veroorzaken’ een handige vuistregel. Zeker in ogenblikken waarin ik het zelf niet goed weet, of waarin ik bang ben van bij voorbeeld al te sterk in woede meegesleept te zijn. Zo zijn er al veel mails nooit verzonden.
Waarom zouden we geen lijden veroorzaken? Nu pas komen we bij mededogen uit. Maar nogmaals, mededogen is geen gebod, geen voorschrift. Mededogen is iets wat er gewoon en natuurlijkerwijze is. Je kunt het zelfs niet leren. Je hebt het. Het is er.
Ieder kind dat een vogeltje op straat ziet met een verlamde vleugel wil dat vogeltje meenemen naar huis, er voor zorgen. Als volwassenen proberen we dat kind dat dan uit het hoofd te praten. Dat kan op verschillende manieren. We kunnen het kind in zijn mededogen erkennen, maar we kunnen het daar belachelijk mee maken. Als het vogeltje, in die doos in de garage, ’s anderendaags dood ligt, is het kind ontroostbaar. Ach, kinderverdriet, wordt er dan gezegd, alsof dat verdriet minder intens zou zijn dan ons eigen verdriet.
Zo vervreemden we als kind al van ons natuurlijk mededogen. Mededogen wordt overruled door allerlei redenen om het niet te hebben. Redenen die stuk voor stuk een intense emotionele lading dragen, vernedering, angst, woede…
In de jaren ’90, tijdens de belegering van Sarajevo, zagen we dagelijks op TV de verschrikkelijke beelden van hoe een stad platgeschoten werd. Een collega psychotherapeut vertelde me hoe ze emotioneel aangedaan was door het zien van al die ellende. Maar, voegde ze er aan toe, ze beschouwde die emotie als pathologisch omdat ze betrekking had op een situatie waar ze niets aan kon doen. Het enige wat ik er op kon zeggen was: als iedereen er hetzelfde bij voelde, dan had dit nooit kunnen gebeuren. Het was de typische psychotherapie-ideologie van die tijd. Het geeft je een goede reden om niet het niet aan je hart te laten komen en het onontkoombare mededogen uit te schakelen.
Vele malen intenser en complexer speelt dit bij de direct betrokkenen, bij de strijdende legers. Ieder zijn eigen ideologie: het is mijn recht, mijn identiteit, mijn vijand. Diep emotioneel geladen goede redenen geven ons de toelating alle mededogen te negeren en over te gaan tot de verschrikkelijkste wreedheden. Het is daarbij veel gemakkelijker te spreken over Sarajevo dan over wat er ’s ochtends aan ontbijttafels of ’s nachts in een echtelijk bed allemaal gebeurt.
‘Dit is de plaats van hen, die vervuld zijn van het Grote Mededogen’. Hoe kunnen we onszelf dan vullen met mededogen? Eigenlijk kunnen we dat niet, zoals we in de kamer geen frisse lucht kunnen laten binnenstromen. Het enige wat we kunnen is het raam openzetten. De frisse lucht stroomt vanzelf binnen. Daarom spreekt het Reine Landboeddhisme hier van ‘anderkracht,’ gepersonifieerd in de persoon van Amida Boeddha.
De hendel waarmee we het raam openen is dezelfde als waarmee we het sluiten. Mededogen sluiten we uit met ‘goede redenen’, met ideologieën. Dit is de plaats waar we bereid zijn mededogen weer binnen te laten. Bereidheid is hier het belangrijke woord. Dit is de plaats waar we bereid zijn ieder weten, ieder gelijk, iedere zekerheid achterwege te laten en onze geest en ons hart te openen.
De meest primaire ideologie is die van ‘van mij’ en ‘niet van mij’. Het onderscheid tussen object en subject. Dit is de plaats waar we bereid zijn zelfs dit onderscheid te laten varen. Dat is de plaats waar mededogen als een klaterende bron vanzelf opwelt.
Even pas op de plaats. Voor alle duidelijkheid, we zijn nog altijd niet aan het moraliseren. Niemand zegt dat je dit moet doen. ‘Ik zou meer moeten mediteren’ is zo mogelijk nog zinlozer dan ‘ik zou meer mededogen moeten hebben’. Vanuit een bepaald perspectief is het volkomen absurd wat we doen, stilzitten en als wat ons zekerheid en houvast geeft loslaten. Je moet wel gek zijn.
En toch, iets trekt ons. Mijn ervaring is dat mensen die blijven mediteren dit niet doen vanuit een moeten of een overtuiging, maar vanuit een diep en moeilijk te verklaren gevoel van: als ik dit verwaarloos, dat laat ik dan het meest wezenlijke in mezelf doodgaan.
Dit is de plaats van hen, die zich eeuwig zullen blijven inzetten voor het welzijn en de verlichting van de gehele werkelijkheid.
Mediteren doen we in de veiligheid van de vierkante meter rond ons meditatiekussen. Uiteraard, want zonder weten, zonder onderscheid tussen ik en niet ik zouden we daarbuiten niet lang overleven. We zouden niet eens de weg naar huis terugvinden.
En dan staan we weer op van ons kussen, stappen we weer de wereld in van doen en weten en overleven. Daar staan we dan: opener, kwetsbaarder, vriendelijker, onzekerder, op een manier ook sterker, met meer moed, ‘de moed tot het onmogelijke’. Vooral meer bewust van het lijden rond en in ons, meer geraakt, met een diep besef van de tragische dimensie van het leven en tegelijk met een diepe warmte te midden van die tragiek.
Eigenlijk komt het woord eeuwig in de mahayana sutra’s niet voor. Dat is een westers begrip. Wat er staat is heel, heel, heel lang. Zo lang levende wezens nog lijden. Tot het lam en de leeuw samen weiden. Dit valt binnen afzienbare tijd niet te verwachten. We zullen dus voor onafzienbare tijd nog bezig blijven.
Het mahayana maakt radicaal komaf met de illusie dat we er ooit zullen zijn, dat we iets zullen bereiken waardoor we boven alle lijden uitstijgen. No man can be free unless all are free. We zullen er nooit aan wennen. We zullen altijd weer geraakt worden en geraakt blijven.
We kunnen niet anders, vervuld van mededogen.
En merkwaardig genoeg is juist dat bevrijding.
Piet Nusteleijn zegt
Deze rustgevende meanderende beschouwing, deze beschrijving van leven en laten leven; “Hij zit en klinkt als een klok”.
Hartelijke groet.
Joost zegt
Ja, dit gaat er in zoals een preek in de ouderling.
Mooi.