De geschiedenis van het boeddhisme in ons land gaat terug tot 18 november 1842. Jacques den Boer: ‘Volgens de boeddhistische jaartelling in Azië, die begon met het sterfjaar van de Boeddha, leven wij in het jaar 2551. Onze stichting Vrienden van het Boeddhisme (VvB) is 40 jaar oud. In klokkentijd uitgedrukt kun je zeggen: als het boeddhisme één uur bestaat, bestaat onze stichting nog geen minuut. Toch al een jubileum! Maar in het leven van een mens is veertig jaar heel wat.’
In de geleidelijke ontwikkeling van het boeddhisme in ons land onderscheid ik vier fasen: de fase van de vertalingen (tot het einde van de Tweede Wereldoorlog), de pioniersfase (1945-1975), de vestiging (1975-1990) en ten slotte wat ik noem de inburgering en uitbreiding (vanaf 1990). Onze stichting heeft sinds 1967 een belangrijke rol gespeelde in deze ontwikkeling.
Ik wil beginnen met nóg een verjaardag. Het oudste geschrift in het Nederlands waarin een beschrijving van ‘het boeddhisme’ wordt gegeven, dateert van 18 november 1842. Dat is vandaag op de kop af 165 jaar geleden. We kunnen deze datum beschouwen als de geboortedag van het boeddhisme in Nederland.
De auteur van het geschrift was de doopsgezinde predikant dr. J.H. Halbertsma (1789-1869) uit Deventer. Zijn boekje was getiteld Het Buddhisme en zijn Stichter en telde 75 bladzijden. Het werd in februari 1843 gedrukt in een oplage van 50 exemplaren, een minieme oplage en het trok dan ook nauwelijks aandacht.
Halbertsma was ook taalkundige en interesseerde zich voor het Sanskriet. Zijn boekje was gebaseerd op informatie van de resident van Britse Oost-Indische Compagnie aan het hof van Nepal, in Kathmandu, B.H. Hodgson (1800-1894). Een van diens zusters was getrouwd met een Nederlander, baron Nahuys van Burgst, een kennis van Halbertsma. Hij had de dominee de gegevens over dat exotische geloof, het boeddhisme, ter inzage gegeven.
Hodgson verzamelde in Nepal honderden boeddhistische teksten in Sanskriet, Tibetaans en Nepalees (Newari) en stuurde die naar taalgeleerden in Europa. Op basis van dit materiaal publiceerde E. Burnouf in Parijs in 1844 – dus een jaar na het boekje van Halbertsma – de eerste brede wetenschappelijke studie over het boeddhisme, Introduction à l’histoire du bouddhisme indien.
Vertalingen
Binnen enkele decennia volgde een stortvloed van vertalingen van boeddhistische teksten, vooral in Engels en Duits. Nederlandse belangstellenden moesten het voornamelijk doen met deze vertalingen of Nederlandse vertalingen van de buitenlandse vertalingen. Wel verschenen er enkele oorspronkelijk Nederlandse beschrijvingen van het boeddhisme, o.a. van de eerste hoogleraar Sanskriet in ons land, prof. H. Kern, en van de geruchtmakendste sympathisant van de Boeddha omstreeks 1900, de predikant dr. Louis A. Bähler (1867-1941).
Deze christen-anarchist en pacifist vertaalde ook een Duits pamflet met de provocerende titel Het ‘Christelijke’ Barbarendom in Europa. Het was zogenaamd geschreven door een lama en uitgegeven door dr. Frans Hartmann, die later zelf de auteur bleek te zijn. In het voorwoord van de vertaling verklaarde dominee Bähler: ‘Een feit is het, dat onze Christelijke wereldbeschouwing waar zij mis is, door de Boeddhistische verbeterd en waar zij onvolledig is door de Boeddhistische aangevuld kan worden.’ Het kostte hem bijna zijn ambt.
Het boeddhisme kreeg in ons land in de jaren tot de Tweede Wereldoorlog vooral bekendheid door de theosofie. De grondlegster van deze beweging, H.P. Blavatsky (1831-1891), voelde zich langs occulte weg geleid door twee Tibetaans-boeddhistische meesters die haar inwijdden in de ‘theosofia’, de oeroude wijsheid en wetenschap die de grondslag is van alle religies en de broederschap der mensheid. Deze ‘geheime leer’ werd ook wel ‘esoterisch boeddhisme’ genoemd.
Blavatsky en de Amerikaan H.S. Olcott, mede-oprichter van de Theosofische Vereniging, vestigden hun hoofdkwartier in Adyar (Brits-Indië). In 1880 waren zij op Ceylon (Sri Lanka) de eerste westerlingen die toevlucht namen tot de Boeddha, de Dhamma en de Sangha. De theosofie kreeg grote aanhang in het Westen en onder hindoes en boeddhisten in Azië.
Sporen van de praktische beoefening van het boeddhisme in ons land vóór 1945 zijn bijna niet te vinden. De grote uitzondering is Frans Bergendahl (1885-1915), de zoon van een welgestelde Amsterdamse koopman. Hij werd in 1906 op Ceylon door de eerste bhikkhu van Duitse afkomst, Nyanatiloka (A.W.F. Gueth), in de orde opgenomen en een jaar later tot monnik gewijd als de eerste Nederlandse bhikkhu. Hij kreeg de naam Suñño. In Nederland bleef hij vrijwel onbekend tot hij ziek terugkeerde. Met tbc werd hij opgenomen in een sanatorium op de Veluwe, waar Bähler nog lange gesprekken met hem voerde. Op 31 juli 1915 overleed hij.
Pioniers
Na wat ik noem de fase van de vertalingen brak in ons land in 1949 eindelijk het tijdvak van de praktijk van het boeddhisme aan. In Duitsland (1903), Engeland (1907) en Frankrijk (1929) waren al lang verenigingen van praktiserende boeddhisten actief. In Nederland was de eerste van de pioniers een bejaarde dame, M.A. Spruitenburg-Dwars (1882-1976). Zij was in 1938 vertrokken naar Adyar en pas na de oorlog teruggekeerd – als overtuigd boeddhiste.
Op 2 januari 1949 richtte zij de Nederlands Buddhistische Vriendenkring op. Ze wist de kring landelijke bekendheid te geven, o.a. door via de Buddhist Society in Londen bhikkhu’s uit Engeland te laten komen voor lezingen in Amsterdam en Den Haag. De kring werd ook lid van de Broederschapsfederatie, die gelieerd was aan de Theosofische Vereniging.
Jarenlang kwam bijna elke zaterdag een aantal kringleden bijeen in haar kleine villa in Huizen. Ze leerden er mediteren en er werd over de leer van de Boeddha gesproken, bijv. aan de hand van een artikel uit The Middle Way, het blad van de Buddhist Society, of een brochure van de Buddhist Publication Society op Sri Lanka. Ook de latere oprichter van onze stichting, Peter van der Beek, en de latere BUN-voorzitter Johan Niezing waren enige tijd geregelde bezoekers van de kringbijeenkomsten.
Rond 1962 droeg mevr. Spruitenburg, die inmiddels bijna tachtig was, de leiding van de kring over aan haar actiefste volgeling, drs. Ernst H. Verwaal (1926-1994). Van huis uit was hij gereformeerd, maar hij studeerde theologie aan het Oud-Katholieke seminarie in Amersfoort en direct na de oorlog in het Russisch-orthodoxe klooster van Job van Portsjaev in Genève. Terug in Nederland leerde hij door een Indisch-Chinese vriend, Robert The Tjong Tjioe, het zenboeddhisme en de boeddhistische Vriendenkring kennen. Na de plotselinge dood van ‘Tjong’ raakte hij in een diepe depressie, waar een theosofe hem uit tilde. In de theosofie ontdekte hij een nieuw, mystiek aspect van het religieuze.
Begin jaren zestig werd zijn huis in Den Haag de plaats van samenkomst van de Vriendenkring. Verwaal was een innemend man, studieus en een vlot spreker. Hij sprak vanuit zijn beleving en trad makkelijk in dialoog met zijn toehoorders. Hij richtte een periodiek van de Kring op, De Samenspraak, het eerste boeddhistische tijdschrift in ons land.
Er kwamen vooraanstaande buitenlandse bezoekers, zoals bhikkhu Nārada uit Ceylon, Kosho Otani Roshi uit Japan en tweemaal D.T. Suzuki uit de Verenigde Staten. Verwaal werd bekend als ‘de zenboeddhist’, onder meer door het boekje Oosters bloemschikken, studie in Zen, dat hij in 1958 publiceerde, met zijn al overleden vriend als medeauteur. Hij gaf lezingen en werd gevraagd voor tv en radio. Zijn tweede, meer bekende boek, Wijzen naar de maan, een benadering van Zen, verscheen in 1964. Hij gaf zen een eigen draai. Zen leert je luisteren naar de stem van de intuïtie, vond hij. ‘Ik geloof niet erg aan dat traditionele Zen. Ik geloof dat we dat gewoon moeten vertalen.’
Het was een roerige tijd in het naoorlogse Nederland. De geboortegolf van 1946-’47 had de middelbare school bereikt en bij de jongeren sloegen de muziek, levensstijl en ideeën van de Amerikaanse protestgeneratie aan: tégen het materialisme en de autoriteit van de vorige generatie, tégen de Vietnam-oorlog en kernwapens, vóór hasj en lsd, vóór een lossere seksuele moraal, voor universitaire democratisering.
Het was een tijd van vernieuwing, ook op spiritueel gebied. Zen waaide over uit Amerika en het Tibetaanse boeddhisme diende zich aan. De Dalai Lama was in 1959 naar India gevlucht en lama’s zwierven uit naar andere landen. De Vriendenkring van Verwaal breidde zich uit.
Los ervan volgde in Groningen Peter van der Beek zijn eigen traject. Evenals Verwaal van gereformeerden huize ontdekte hij het boeddhisme op de jongelingsvereniging. Hij las er een boek van prof.dr. H. Kraemer, De christelijke boodschap in een niet-christelijke wereld. Hij vertelde later: ‘Kraemer beschreef het boeddhisme als een pragmatische filosofie en geen dogmatische godsdienst. Dit veranderde mijn religieus wereldbeeld ten diepste.’
In zijn gymnasiumtijd keek hij nog even bij de Hernhutters en de Rozenkruisers, maar het boeddhisme bleek het sterkst. Hij las boeken en artikelen en correspondeerde soms met de auteurs. Hij kwam in contact met de Engelse boeddhist Jack A. Austin, lid van de Western Buddhist Order, gesticht door de Amerikaanse theravada- en shin-boeddhist bhikkhu Sumangalo. (Niet te verwarren met de huidige orde van die naam, gesticht door de Engelsman Sangharakshita.) Op 3 juli 1953 nam Van der Beek in Londen ten overstaan van Jack Austin toevlucht tot de Boeddha, de Dhamma en de Sangha. Van toen af ging hij her en der lezingen over boeddhisme geven.
In 1961 zette hij een volgende stap. Hij werd kandidaat-ordelid van de westelijke tak van de orde Arya Maitreya Mandala in Duitsland. De orde was in India opgericht door de van oorsprong Duitse lama Anagarika Govinda (E.L. Hofmann). Na een grondige training in de boeddhistische leer en meditatie op Tibetaanse grondslag werd hij in september 1965 tot priester gewijd. De orde zoekt een vorm van boeddhisme die past in de westerse samenleving.
Eind oktober gaf hij, nu als de reverend Van der Beek AMM, een lezing op een Jongerencongres in Arnhem. Naar aanleiding van een verslag in de Amerfoortsche Courant kreeg hij een brief van ene mr. L. Boer die inlichtingen vroeg over de AMM. Ze maakten kennis met elkaar, en hieruit ontstonden de eerste ideeën voor een Nederlands Buddhistisch Centrum.
Kort daarna, op oudejaarsdag 1965, stuurde Van der Beek aan Verwaal van de Vriendenkring een brief die de oprichting van de stichting inluidde.
‘Bij lezingen over het buddhisme, die ik de laatste tijd vrij regelmatig hou, stuit ik herhaaldelijk op vragen van het publiek over het buddhisme in Nederland en hoe dit is georganiseerd. Het is – naar mijn mening – een onplezierige en verdrietige omstandigheid, dat het buddhisme ten onzent geen centrale organisatie heeft, waarin alle buddhistische activiteiten zijn geconcentreerd.
‘Ik vind het bijvoorbeeld een hoogst merkwaardige situatie, dat een figuur als de heer ir. J. Bloemsma – die ik overigens niet persoonlijk ken; wel heb ik met hem gecorrespondeerd – met zijn Boeddhistisch Instituut de gezamenlijke buddhisten in Nederland vertegenwoordigt in een alleszins respectabele organisatie als de World Fellowship of Buddhists. Naar ik van meerdere zijden heb vernomen is dit instituut (met naar ik gehoord heb een kostbare bibliotheek en kunstverzameling) in feite slechts een éénmansbedrijfje. (…)
Mijn vraag in concreto is, zou het niet mogelijk zijn ook in ons land een soort overkoepelende organisatie te creëren (zoals in Duitsland de Deutsche Buddhistische Union), waarin alle Nederlandse verenigingen en groeperingen harmonisch en efficiënt zouden kunnen samenwerken?
Persoonlijk ben ik niet sterk op het punt van organiseren, maar ik zou graag meewerken aan een plan om het buddhisme ook in Nederland een bepaalde status en officiële representatie te geven, waardoor ook bijv. een vertegenwoordiging in een organisatie als de W.F.B. inhoud en betekenis zou krijgen.
Nu dacht ik, dat u als president van de grootste vereniging van buddhisten en belangstellenden in Nederland, in een aangelegenheid als deze belangrijke initiatieven zou kunnen nemen. (…) Het lijkt mij echter vooralsnog geen zin te hebben, wanneer ik op mijn eentje een dergelijk plan voor een landelijke organisatie in Nederland entameer, indien niet u en de buddhistische vriendenkring ook werkelijk overtuigd zijn van de noodzaak, althans de wenselijkheid daarvan.’
De reactie van Verwaal was onverwacht. Hij vroeg Van der Beek zijn functie als voorzitter van de Vriendenkring over te nemen, omdat hij er door veelvuldig verblijf in het buitenland geen tijd meer voor had. De kring telde ongeveer zestig leden uit Den Haag, Amsterdam en Rotterdam en omstreken, schreef hij. ‘De Thaise ambassade is zeer in het werk van onze Kring geïnteresseerd. Van hen zult U zeker alle steun ontvangen.’
In een brief van 23 februari 1966 wijst Van der Beek het verzoek af. Groningen ligt te ver van de Randstad, vindt hij. Maar hij komt met een verrassend alternatief, namelijk de eerste aanzet voor onze stichting. Hij oppert om in plaats van de Vriendenkring lokale groepen te vormen en legt Verwaal een concept voor van een overkoepelend Nederlands Buddhistisch Centrum.
‘Ik had dit reeds langere tijd als een heel vaag plan. Uw brief is de aanleiding geweest, dat ik in de afgelopen veertien dagen een en ander verder concreet heb uitgewerkt in nauwe samenwerking met de heer mr. L. Boer uit Amersfoort (die u als lid van de Vriendenkring waarschijnlijk wel zult kennen), die het als deskundige vooral ook juridisch heeft bekeken. Indien het mogelijk is, dit Nederlands Buddhistisch Centrum “van de grond te krijgen”, lijkt mij dit een goede oplossing die niet alleen voor de Vriendenkring van belang is, maar het gehele buddhisme in Nederland ten goede zal kunnen komen.’ Hij stelde voor er op korte termijn met elkaar over te gaan praten.
Maar Verwaal liet niets meer van zich horen. Van der Beek had nog wel contact met andere bestuursleden, echter zonder resultaat. Van der Beek en Boer besloten vervolgens het plan voorlopig in de ijskast te leggen. De Vriendenkring ging voort met een Thaise diplomaat als voorzitter en A.A. Kollé als secretaris-generaal, na enige tijd onder de naam ‘Buddhist Society in the Netherlands’. Dat liep niet goed af. Op 5 oktober 1967 werd de Society ontbonden ‘daar deze geen werkelijke Buddhistische basis meer heeft’, d.w.z. de leden toonden weinig animo meer. De weg was vrij voor een nieuwe aanpak.
Van der Beek en Boer lieten er geen gras over groeien. Een maand later, donderdag 8 november 1967, zat Peter van der Beek bij notaris G.H. Smits in Groningen om de akte te passeren voor de Stichting Nederlands Buddhistisch Centrum. Hij trad tevens op als gemachtigde voor mr. L. Boer, mej. J.J.C. Perk, Bruno Mertens en mej. V.F. Laterveer.
Alle vijf waren ze lid van de Vriendenkring geweest en allemaal waren ze lid van de Buddhist Society in Engeland. Boer en mej. Perk behoorden net als Van der Beek tot de AMM, Bruno Mertens en Veronica Laterveer zaten in de Theravada-hoek.
Van der Beek en Leo Boer vulden elkaar uitstekend aan. De een was 38, hoofd van de administratie van de universiteit in Groningen, had een gedegen kennis van het boeddhisme en was een ervaren spreker, maar geen vaardig organisator. Boer (46) was een ordelijk, doortastend jurist, directeur van de Ned. Bond van Gemeente-ambtenaren, allergisch voor dikdoenerij, met een warm hart voor de zwakken in de samenleving. Met de AMM stopte hij na enige tijd. Te exotisch, vond hij, met een heleboel liturgie en Sanskriet. Zen lag hem beter.
Hannie Perk (37) was in 1939 met moeder, zusje en broer uit Nederlands-Indië gekomen en werkte in Den Haag als ambtenares op het ministerie van defensie. Zij had Peter van der Beek toevertrouwd f 30.000 te willen bestemmen voor een centrum waar een monnik zou kunnen wonen. Leo Boer was er sceptisch over en inderdaad werd er verder niets meer over vernomen.
Bruno Mertens (53) was opgeleid tot architect in Zwitserland en daar getrouwd met een schilderes. Rond 1950 werd hij keramist en kunstschilder, eerst in Barcelona, vanaf 1961 in een oude boerderij in Bodegraven. Hij was een tijdje monnik in Thailand en beschouwde het hoofd van Buddhapadipa Tempel in Londen, Dhiravamsa, als zijn meditatieleraar.
Veronica F. Laterveer (26) was de jongste van de oprichters. Ze had literaire aspiraties, publiceerde in 1969 een kleine roman, Wespen van Parijs, en in 1970 Tabi, een avontuurlijke reis door het Verre Oosten. Later studeerde ze Nederlands en werd lerares.
Voor de oprichtingsakte was een beetje afgekeken bij de Britse Buddhist Society. De stichting heeft tot doel, zo stond er, ‘de studie van de beginselen van het buddhisme te bevorderen en de praktische toepassing van deze beginselen aan te moedigen; de stichting streeft ernaar haar arbeid te verrichten in nauwe samenwerking met buddhistische organisaties en instellingen in Nederland.’
Concreet betekende dit in de eerste plaats ‘het geven van voorlichting, advies en bijstand aan buddhistische organisaties en instellingen, alsmede aan individuele buddhisten’. We kunnen nu wel zonder overdrijving zeggen dat de stichting in dit opzicht succesvol is geweest.
Vervolgens werd beoogd: ‘het verkrijgen van een ontmoetingscentrum voor buddhisten in Nederland en/of het ondersteunen van de stichting en eksploitatie van een zodanig ontmoetingscentrum’, ‘het verrichten van arbeid van maatschappelijke en kunstzinnige aard in de geest van het buddhisme’, en ‘het bevorderen van kontakt met andersdenkenden teneinde een bijdrage te leveren tot de oplossing van de eigentijdse problemen’. Deze zaken zijn minder goed uit de verf gekomen.
De eerste bestuursvergadering was op zondag 26 november 1967, in café De Oude Tram in Amersfoort, het midden des lands. Daar kwamen er nog drie bestuursleden bij, ook AMM’ers: mevr.dra. C.Tj. Zelvelder-van der Laan, een kordate sociologe, die zich vanaf haar zestiende als boeddhist beschouwde, Everhard K. Post, een vriend van Van der Beek uit Groningen, en mevr. Perk-Meeuwesen, de moeder van mej. Perk. Alle drie voelden zich erg betrokken bij het lot van de Tibetanen. Een half jaar later richtten ze een Hulpfonds voor boeddhistische geestelijken op, waar ook theosofen aan meededen, onder wie ir.J.E. Barbas, die mettertijd tevens bestuurslid van de stichting werd.
Zo begon het. Twee maanden later, in januari 1968, verscheen het eerste nummer van Saddharma, de Goede Leer, als Mededelingenblad van de stichting, met een oproep om donateur te worden. Het volgende nummer was al een echt tijdschriftje met een kartonnen kaft, dat als kwartaalblad ging verschijnen. De inhoud was gevarieerd: korte leerzame artikelen, boekbesprekingen, nieuws, ook uit buitenlandse periodieken. Het juli-nummer werd verzonden aan 42 adressen.
Van der Beek ging door met zijn lezingen en er waren contacten met het handjevol groeperingen dat actief was, zoals de herrezen Boeddhistische Vriendenkring Den Haag. In april 1968 werd ook een Zenkring in Amersfoort opgericht, door Leo Boer en Veronica Laterveer, het eerste zencentrum in Nederland. De kring floreert nog steeds, sinds 1974 onder leiding van Erik Bruijn, de eerste zenleraar in ons land met autorisatie van een Japanse zenmeester, n.l. Zengo Miroku, die lange tijd in Engeland verbleef.
Het jaar erop, voorjaar 1969, werd de eerste weekend-bijeenkomst voor donateurs en andere belangstellenden gehouden in het Natuurvriendenhuis in Bennekom. Hier begon de nog steeds bestaande traditie van thema-bijeenkomsten, zij het dat mettertijd het weekend werd ingekort tot een dag, maar dan wel tweemaal per jaar. Samen met Saddharma vormden deze bijeenkomsten tientallen jaren de ruggegraat van de stichting wat haar activiteiten aangaat.
De aanhang groeide voorspoedig, gegeven het kleine aantal boeddhisten in ons land. Volgens de laatste volkstelling, in 1971, waren dat er negenhonderd. Wie zich boeddhist noemde, leefde vermoedelijk zoveel mogelijk volgens de boeddhistische leer zoals men die zelf inschatte. De feitelijke kennis van de leer en de beoefening was vaak nog heel bescheiden.
Bij de stichting waren zeven groeperingen aangesloten: Vriendenkringen in Den Haag, Utrecht en Amsterdam, de Zenkring en nog een zengroepje in Amsterdam, in Den Haag het Boeddhistisch Instituut van ir. Bloemsma (die intussen bestuurslid was geworden) en de Werkgroep bevordering en verdieping van het boeddhisme, die een Thais-boeddhistische tempel in ons land wilde stichten.
Het Amsterdamse zengroepje draaide om een kleine zendo aan de Haarlemmer Houttuinen, in het pand van het textielbedrijf van een bestuurslid dat naderhand beroemd is geworden als auteur van thrillers: Janwillem van de Wetering. Na zijn omzwervingen over de wereld, met o.a. een pauze van anderhalf jaar in een Japans zenklooster, was hij in Amsterdam beland.
Eens per maand ging hij ook mediteren bij de Zenkring van Leo Boer in Amersfoort. Zo werd hij in 1972 kortstondig secretaris en redacteur van Saddharma. Maar het was eigenlijk niks voor hem. In een brief aan de vice-voorzitter van de stichting, prof.dr. V. Westhoff, schreef hij:
‘Het Boeddhisme boeit me, het is het mooiste en diepste dat ik ooit heb aangeraakt. Maar ik heb altijd vermoed dat het alleen mogelijk is iets te bereiken als er onder een meester gewerkt wordt, zonder aan de weg te timmeren. Sindsdien heb ik, door mijn lidmaatschap van de Stichting, wel degelijk aan de weg getimmerd, en het bekomt me slecht.’ Hij besloot daarom de stichting en de Zenkring vaarwel te zeggen en zijn eigen groepsactiviteiten in Amsterdam op te geven. Drie jaar later vestigde hij zich in een zen-gemeenschap in Maine, aan de Amerikaanse oostkust.
De stichting ontwikkelde zich langzaam. Zoals Boer, die Van der Beek als voorzitter was opgevolgd, bij het driejarig bestaan zei: ‘Het bestuur realiseert zich – overigens zonder zich bezorgd te maken – dat het buddhisme in Nederland een klein, niet snel groeiend plantje is.’ Na vijf jaar, in 1973, waren er 125 donateurs. Er waren twee brochures verschenen: Natuurbehoud en Milieubeheer: Mettā en karunā van prof. Westhoff en Grondbeginselen van het boeddhisme door dr. A.C.M. Kurpershoek-Scherft.
Deze twee donateurs van het eerste uur, beiden al snel bestuurslid en mettertijd voorzitter, mogen wel de coryfeeën van de vroege stichting heten. Victor Westhoff, hoogleraar in de plantkunde in Nijmegen en een van de grondleggers van de natuurbescherming in Nederland, was letterlijk boeddhist van nature. Van jongs af voelde hij een diepe verbondenheid met al wat leeft, en toen hij op z’n eenentwintigste het boek Mipam van Lama Yongden las, dacht hij: dan ben ik boeddhist!
Ook Tonny Kurpershoek, neerlandica, vond door een boek het boeddhisme. De vertalingen uit de Pali-Canon in Het evangelie van Boeddha door Paul Carus raakten haar zo diep dat ze besloot die taal, het Pali, te gaan leren. In 1970 publiceerde zij Er is geen zelf; Boeddha’s boodschap van het geluk. Haar boek was ‘de eerste directe vertaling van het Pali in het Nederlands die afzonderlijk in druk verschijnt’, aldus het voorwoord van haar hoogleraar prof. Ensink. Er zou van haar nog een handvol boeken met vertalingen volgen.
Het jaar 1973 bracht een hoogtepunt voor het boeddhisme in ons land: het bezoek van de Dalai Lama. Hij maakte voor het eerst een rondreis door Europa en deed elf landen aan. Onze stichting kreeg het verzoek om zijn verblijf in Nederland te organiseren. Een te grote taak voor zo’n klein clubje, vonden we. (‘We’, want ik was kort tevoren secretaris geworden, met Erik Bruijn als tweede secretaris.) Maar de Theosofische Vereniging, de Soefi-beweging van prof. Witteveen en de zeer actieve Stichting Hulp aan Tibetanen vonden het direct een eer mee te doen.
De Dalai Lama en zijn mede-lama’s logeerden, bij gebrek aan een boeddhistische centrum, in het Theosofisch Centrum in Naarden. Voorzitter van het ontvangstcomité was prof. Westhoff, die deze verplichting stijlvol vervulde. Zijne Heiligheid de Dalai Lama hield een toespraak in een bomvolle grote zaal van het Koninklijk Instituut voor de Tropen, en stond op talrijke krantenfoto’s in gezelschap van prins Bernhard, kardinaal Alfrink, ir. Frits Philips of Tibetaanse vluchtelingen.
‘Een eenvoudig goedheiligman’, kopte de NRC. Het toenmalige dagblad De Tijd gaf de essentie het beste weer: “Dalai Lama brengt boodschap van Boeddha naar ons land.’ Zijn driedaagse bezoek was de eerste nationale presentatie van het boeddhisme in Nederland, en het was een succes.
Een andere mijlpaal was in dezelfde oktobermaand 1973 de opening van de eerste boeddhistische tempel in ons land: de tempel in Waalwijk en de vestiging daar van twee Thaise monniken, met de eerw. Mettaviharee als hoofdmonnik. Onze stichting was hierbij zijdelings betrokken, o.a. door contacten met de Thaise ambassade bij het zoeken naar een plaats van vestiging.
Vestiging van boeddhistische groeperingen
Zo bereikten we geleidelijk de derde fase van de ontwikkeling van het boeddhisme in Nederland: de fase van de vestiging van tientallen groeperingen. Deze stroomversnelling was een internationaal verschijnsel. De naoorlogse jeugd was sterk gericht op het buitenland. Veel jongeren reisden in navolging van Amerikaanse hippies naar Azië. Ze kwamen in contact met lama’s, bedelmonniken en zenmeesters. Omgekeerd vestigden meer en meer Tibetaanse en Japanse leraren zich in Europa en de Verenigde Staten.
Hun Nederlandse leerlingen gingen hier groepen vormen en zo nam het aantal beoefenaren en belangstellenden snel toe. Ik geef een paar voorbeelden van dit heen-en-weer gereis tussen Europa, Azië en de Verenigde Staten.
Uit de hippiewereld van San Francisco arriveerde in 1970 Paula Koolkin (22) in het ‘magisch centrum’ Amsterdam. Ze ontmoette Matthy Verwijs, net terug uit Azië. Samen gingen ze op reis en via Afghanistan en India belandden ze in Nepal bij de lama’s Yeshe en Zopa Rinpoche van de Gelugpa-orde.
Terug in Nederland sloot zij zich aan bij een groepje dat geregeld lama’s uit het Tibetaanse klooster Samye-Ling in Schotland uitnodigde. Uit deze activiteiten ontstond de groepering Karma Deleg Chö Phel Ling, die zich eind 1976 vestigde in de Hamtoren bij Vleuten. Onze latere voorzitter, nu secretaris, Jildi Mohamad Sjah, was hierbij betrokken. Het was het eerste Tibetaans-boeddhistische centrum in ons land. Het centrum en zijn vaste leraar, lama Gawang, zijn nu gevestigd in de tempel met de stoepa bij Hantum (Friesland).
De lama’s Yeshe en Zopa Rinpoche uit Nepal reisden op hun beurt naar Europa en in 1979 richtte Paula op hun verzoek het inmiddels alom bekende Maitreya Instituut op.
Nog een ander voorbeeld van vruchtbare, intercontinentale boeddhistische reizen uit de begintijd. Nico Tydeman (1949) had de priesteropleiding van de congregatie van het Heilig Hart gevolgd, maar uit onvrede met de kerk en het geloof was hij er eind jaren zestig mee gestopt. Na enige tijd ging hij zenmeditatie doen in Duitsland bij Karlfried Graf Dürckheim, die van oorsprong rooms-katholiek was. Maar vanaf 1976 reisde Nico elk jaar voor een paar maanden naar het San Francisco Zen Center, gesticht door de Japanse zenmeester Shunryu Suzuki Roshi. Later stapte hij over naar de Kanzeon Sangha van de Amerikaanse zenmeester Genpo Roshi, van wie hij in 2004 de dharma-transmissie als zenleraar ontving.
Intussen organiseerde hij bij het Amsterdamse meditatiecentrum De Kosmos bijeenkomsten, o.a. van reizende boeddhistische leraren als de Vietnamese zenleraar Thich Nhat Hanh, die nu in Frankrijk woont, en de Tibetaanse lama Sogyal die toen in Amerika woonde. In de Kosmos werd al sinds 1969 meditatie-instructie gegeven, eerst vipassana door Bruno Mertens, toen zen door Erik Bruijn en daarna door Nico Tydeman. De Kosmos was in feite vele jaren een belangrijk, onofficieel steunpunt voor het boeddhisme in ons land.
Ook in andere Europese landen kwamen meer en meer boeddhistische groeperingen op. Het kon niet uitblijven, er moest overkoepeld worden. In 1975 werd in Parijs de Europese Boeddhistische Unie opgericht en de stichting werd natuurlijk uitgenodigd lid te worden. De naam zei het immers al: het was het Nederlands Buddhistisch Centrum. Vooral op aandrang van Tonny Kurpershoek werd besloten de uitnodiging te aanvaarden.
Organisatorisch moest er wel iets worden gesleuteld. De EBU was een unie van nationale boeddhistische koepelorganisaties zonder individuele leden. Dat was onze stichting niet en dat wilden we ook niet worden. Daarom werd (op 25 juni 1978) een aparte Boeddhistische Unie Nederland opgericht als samenwerkingsorgaan van een aantal boeddhistische groeperingen, om te beginnen acht stuks. Tonny Kurpershoek werd voorzitter. Zo werd de infrastructuur van het boeddhisme weer uitgebreid.
Om verwarring tussen unie en centrum te voorkomen, besloot onze stichting op voorstel van Boer de naam te veranderen in Stichting Vrienden van het Boeddhisme. De stichting was nu kortweg ‘een ontmoetingsplaats voor vrienden van het boeddhisme’. Voorzitter was ook hier Tonny Kurpershoek, met Victor Westhoff als vice-voorzitter.
Groeperingen doken intussen in alle delen van het land op. Dat gebeurde allemaal buiten onze stichting om, maar de nieuwe aanwas werd wel zichtbaar in Saddharma, dat getrouw melding maakte van de bloei in Boeddhaland. De kunstenaar onder de oprichters van de stichting, Bruno Mertens, riep zelf in 1974 een leef- en werkgemeenschap op boeddhistische grondslag in het leven met de naam Tidorp, gevestigd in een groepje caravans in een oude boomgaard onder Haamstede. Victor Westhoff was een van de drie hoogleraren in het bestuur, maar het project stond formeel los van onze stichting. Tidorp werd opgeheven in 1994 toen Mertens naar Nieuw-Zeeland verhuisde.
De nieuwe SVB had als oude doelstelling van de SNBC overgenomen de ‘vormgeving van het boeddhisme in het westers cultuurpatroon’ Al in Saddharma no. 1 (januari. 1968) was een commissie aangekondigd onder voorzitterschap van Peter van der Beek om zo’n vormgeving te zoeken. Zij die geloven haasten zich niet; dertien jaar later, voorjaar 1981, ging een werkgroep aan de slag, bestaande uit Van der Beek, Boer, Tonny Kurpershoek, Rob Janssen en Nico Tydeman. In mei 1983 was het eindrapport klaar.
De eerste conclusie was: ‘Op langere termijn ware de oprichting van een “Orde van de Boeddha” te bevorderen. Deze orde zou moeten zijn een lekenorde, sober van vormgeving, niet-orthodox, d.w.z. zich baserend op enkele grondbegrippen, die een ieder op zijn wijze gestalte zal dienen te geven.’ Eén persoon was ertegen. Hij werd in het rapport niet met name genoemd, maar het was Van der Beek. Hij vond zo’n orde niet meer in deze tijd passen, ‘een gepasseerd station’. (Hijzelf was al eind 1973 uit de orde AMM getreden.)
De anderen betwijfelden wel of er al genoeg overtuigde boeddhisten waren voor zo’n orde. ‘Aan een bloedarm pogen is waarachtig geen behoefte. Aan een kwijnende organisatie met topzware pretenties evenmin,’ aldus rapporteur Leo Boer. Dat zou wel een erg mager resultaat zijn. Maar er was nog een conclusie: ‘Op korte termijn – gedacht wordt aan 6 tot 12 maanden – ware op te richten een Boeddhistische School of Academie, zulks in nauwe samenwerking met De Kosmos.’
Deze tussenstap was bedacht door een nieuw bestuurslid, Rob Janssen, en Nico Tydeman. Prof.dr. R.H.C. Janssen (1931), emeritus hoogleraar in de klinische en persoonlijkheidspsychologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, aanvankelijk rooms-katholiek, was op het gymnasium in aanraking gekomen met het boeddhisme door zijn leraar Grieks, die tevens universitair docent Pali was.
In 1974 trad Janssen toe tot de AMM. Van der Beek had de orde toen net verlaten en een punt gezet achter alle ‘geëtiketteerde activiteiten’ betreffende het boeddhisme, ongeveer zoals Janwillem van de Wetering een jaar eerder. Vele jaren later stichtte hij toch met zijn oude makker Everhard Post het kleine meditatiecentrum Bodhimanda in Groningen, dat nog steeds functioneert.
Rob Janssen was van 1976 tot 1988 priester in de AMM. Apart daarvan was hij van 1982 tot 1998 voorzitter van de SVB en nu alweer enkele jaren opnieuw. Zijn eerste wapenfeit in de SVB was in 1984 het Boeddhistisch Leerhuis in de Kosmos. Er werd onderricht gegeven in de praktijk en theorie van meditatie, boeddhistische filosofie en de studie van sutra’s. Het was een succes, dat aanhield tot de voorraad belangstellenden, misschien voorlopig, uitgeput raakte.
De vele nieuwe ‘boeddhisten’ waren over het algemeen druk bezig binnen hun eigen groepering. Voor andere activiteiten was weinig interesse, ook niet voor de BUN, de Boeddhistische Unie Nederland. Daarom werd besloten deze organisatie voorlopig maar in de sluimerstand te zetten. Maar in 1989, na een congres van de Europese Boeddhistische Unie in Parijs, nam Rob Janssen het initiatief om de BUN weer op gang te brengen. De jonge boeddholoog Aad Verboom, een vipassana-student van de Thaise monnik Mettavihari, werd voorzitter. Er kwam weer leven in de club, met grote gevolgen.
In 1990 maakte de toenmalige secretaris van de SVB, Victor van Gemert, de balans op van de groei van het boeddhisme in ons land, in zijn boek Boeddhisme in Nederland: overzicht van boeddhistische stromingen in Nederland en België. Hij turfde in totaal veertig groepen. Negen waren algemeen gericht, waaronder onze stichting en de BUN. Zen en Vajrayana waren ongeveer gelijk in getal, resp. 10 en 11, en Theravada telde 6 groepen. Er waren vier etnisch groepen (behalve de Thais ook Japans, Chinees en Vietnamees). Hij schatte het aantal boeddhisten op 16.600, waarvan niet meer dan 4000 van Nederlandse afkomst en daarvan dan nog de helft ongeorganiseerd. Een flinke verscheidenheid van boeddhistische richtingen was in Nederland opgekomen, maar het aantal deelnemers was nog betrekkelijk gering.
In de jaren negentig kwamen er nog enkele groeperingen bij. Eén ogenschijnlijk stevig gevestigde groep verdween: het Boeddhayana Centrum, met een klooster in Makkinga. Deze Theravada-groepering van opgebouwd door de Nederlandse bhikkhu Dhammawiranātha, die in Indonesië in de orde was opgenomen. Hij was een ijverig man die een stroom boekjes met vertalingen over de leer produceerde, een tijdschriftje uitgaf en veel volgelingen wist te trekken. Onder hen waren nogal wat vrouwen tot wie hij niet altijd de voor monniken juiste afstand wist te bewaren. Uiteindelijk legde hij 30 december 2001 zijn pij af en werd de Boeddhayana-organisatie opgeheven.
Inburgering
In 1993 werden twee aanzetten gegeven die de inburgering van het boeddhisme in ons land meer structuur gaven. Onze stichting besloot Saddharma, het kwartaalblad voor de donateurs, te veranderen in een kwartaalblad dat ook buiten deze beperkte kring interessant zou zijn. Zo zou het blad meer mensen met het boeddhisme in contact kunnen brengen. Dat was een wens die Leo Boer al in 1971 had uitgesproken, n.l. ‘dat Saddharma op zeker moment behoort uit te groeien van mededelingenblad tot tijdschrift.’
Hij was ook degene die in de beginfase samen met Janwillem van de Wetering de afbeelding van Amida Boeddha voor de voorkant van Saddharma uitkoos, die het beeldmerk bleef tot en met het laatste nummer, d.w.z. jaargang 26, nr. 3, juli 1995. Het blad werd in de loop der jaren door een vaste, uitvoerige agenda van de activiteiten van vrijwel alle groeperingen in het land een nationaal infocentrum voor het boeddhisme. Overigens was het nog, zoals wij wel zeiden, een clubblad.
Het lag voor de hand dat ik het voortouw zou nemen voor de opzet van het Kwartaalblad, omdat ik journalist van beroep was en al sinds 1978 redacteur van Saddharma. Het lukte om twee zeer geschikte mederedacteuren te vinden: Dirk Bakkes, net gepensioneerd als uitgever van wetenschappelijke boeken bij Van Gorcum & Comp. in Assen, en Gerolf T’Hooft, vormgever en productieman bij de gerenommeerde uitgeverij Lemniscaat in Rotterdam. In september 1995 verscheen het eerste nummer van het Kwartaalblad Boeddhisme, nog op klein formaat en met een behoudende opmaak om bestaande donateurs niet af te schrikken. Na ruim vier jaar, in het voorjaar van 2000 (no. 19), durfden we de stap naar het magazineformaat te zetten.
Deze verandering konden wij financieel aan doordat steeds zuinig was omgesprongen met het aanzienlijke legaat dat de stichting in 1978 hadden verworven van de kunstschilder en -handelaar Herman de Rethel Kuyt uit Bergen (N.H.) Hij had zich nooit op een bijeenkomst laten zien, maar was door een radio- of tv-uitzending waarin Tonny Kurpershoek het boeddhisme vertegenwoordigde, zo onder indruk geraakt dat hij de stichting in zijn testament opnam. Zo beschikten we over werkkapitaal voor het tijdschrift.
Het blad floreerde, uiteraard op bescheiden schaal, gezien de nog steeds kleine aanhang van het boeddhisme in ons land. Wel steeg het aantal abonnees en advertenties voortdurend en de losse verkoop via de boekhandels vereiste veel aandacht. Administratief groeide het project ons langzamerhand boven het hoofd. De toenmalige voorzitter, dr. Jildi Mohamad Sjah, heeft in deze periode met geduld, gevoel voor verhoudingen en soms stevige beslissingen de zaak op het goede pad gehouden. Wij slaagden erin uitgeverij Veen, van Filosofie Magazine, voor overname van het blad te interesseren. Maar het plan ging niet door toen Veen zelf door een grotere uitgeverij werd overgenomen.
Inmiddels was de redactie uitgebreid en had Gerolf T’Hooft zijn uitgeverij Asoka opgezet. Het lag voor de hand om nu het blad daar onder te brengen. Vanaf winter 2003 (no. 30) werd Asoka de uitgever en het tijdschrift groeide gestaag door, sinds herfst 2004 (no. 37) onder de naam Vorm&Leegte, boeddhisme, mens, samenleving.
Het vernieuwde magazine geeft een modern, gevarieerd en levendig gezicht aan het boeddhisme. De formule – een blad waarin boeddhisten van allerlei richting evenals serieus geïnteresseerde niet-boeddhisten verantwoord en toegankelijk worden geïnformeerd – sluit aan bij de formule van het piepkleine Saddharma uit de oude doos. Het blad is nu, na twaalf jaar, goed ingeburgerd in de wereld van de gedrukte media.
Een ander boeddhistisch mediaproject vindt eveneens zijn oorsprong in 1993, namelijk de boeddhistische omroep. De BUN had weer voldoende levenskracht gekregen om een fors karwei aan te durven. Voorzitter Aad Verboom lanceerde een werkgroep ‘Aanvraag zendmachtiging boeddhistische omroep’, waarvan ook de secretaris van onze stichting, Joke van der Horst, lid werd. Om zelfs maar een schijn van kans op een zendmachtiging te maken was de cruciale vraag: hoe groot is de boeddhistische achterban? Het werd een langdurige en moeizame operatie.
Najaar 1996 schatte de werkgroep het aantal boeddhisten in Nederland op 33.000 personen van 18 jaar of ouder, waarvan 20.000 immigranten (Chinezen, Vietnamezen, Thais en andere Aziatische boeddhisten). Veel te weinig voor een zendmachtiging, vond het Commissariaat voor de Media onder leiding van H. Koetje, een voormalig Tweede Kamerlid van het CDA. Hij moest niets van die boeddhisten hebben. De zendtijd en het geld voor de kleine levensbeschouwelijke omroepen, waaronder het christelijke IKON, zouden dan over méér zendgemachtigden moeten worden verdeeld. De zaak leek hopeloos vast te lopen.
Maar op een goed moment diende zich iemand aan die geknipt leek om een nieuwe poging in gang te zetten: Jean Karel Hylkema, Rigpa-boeddhist, oud-directeur van Het Financieele Dagblad en interim-manager, een doordouwer. Telkundigen van de Vrije Universiteit in Amsterdam gingen opnieuw aan de slag en de cijfers over de omvang van de achterban voor een boeddhistische omroep schoten omhoog. Het bleek dat de officiële omschrijving van de aanhang veel meer ruimte bood dan de werkgroep aanvankelijk had aangenomen.
Niettemin bleef het Commissariaat nee zeggen. Tweede-Kamerleden werden bewerkt en de intussen aangetreden nieuwe BUN-voorzitter, prof.dr. Johan Niezing, haalde er de jurist prof. mr. D. Boon bij. De zaak kreeg nieuw elan. Nogmaals werden de tellingen herzien. Nu bleek de achterban van boeddhisten en daadwerkelijk betrokkenen uit te komen op 125.000. Dit betekende dat ons land volgens de maatstaf van de omroepwet ongeveer evenveel boeddhisten als hindoes telde.
Maar Koetje bleef nee zeggen. Toen was de boot aan. Het woord discriminatie viel, de staatssecretaris van cultuur bemoeide zich ermee en uiteindelijk werd per 1 september 2000 de zendmachtiging toch verleend. Intussen hadden Hylkema als beoogd algemeen directeur en Babeth VanLoo, Dzogchen-boeddhiste en gelauwerd cineaste, als beoogd programmadirecteur al verregaande voorbereidingen getroffen om met de uitzendingen te kunnen beginnen zodra het licht op groen zou springen.
In januari 2001 kwam de BOS op het tv-scherm, en ook de radio kon beginnen. Het boeddhisme kan nu elke Nederlandse huiskamer bereiken, maar de grillige uitzendtijden, gedicteerd door de zendercoördinator, belemmeren gewoontevorming bij de kijkers. De zendmachtiging betekende de officiële erkenning van het boeddhisme als een gevestigde religie in ons land.
Volgens berekeningen van de BOS telt de achterban nu zelfs 250.000 mensen. Bij de volkstelling in 1971 waren er maar 900 boeddhisten! Hoe kan deze explosieve groei worden verklaard? Ik geef vier trefwoorden.
- Immigratie: van de kwart miljoen zijn er 100.000 immigranten (1e en 2e generatie).
- Internationalisering: het boeddhisme is van vele kanten dichterbij gekomen.
- Het maatschappelijke klimaat: consumentisme en keiharde marktwerking wakkeren materiële hebzucht en egoïsme aan, rationalisme en efficiency verdringen het geestelijk leven, maar de behoefte aan zingeving zoekt tegen de verdrukking in een uitweg.
- Ontkerkelijking: de leegloop van de christelijke kerken gaat voort en het boeddhisme biedt een alternatief voor het christendom.
Bovendien is het boeddhisme in ons land in de recente periode zichtbaarder geworden, zowel door de BOS als door de BUN; de vorige voorzitter, Jan Willem Houthoff, heeft welbewust stappen naar buiten gezet. Een duidelijk voorbeeld was dit jaar de vertegenwoordiging van het boeddhisme in de Domkerk in Utrecht, bij de viering van het ambtsjubileum van de koningin.
Koningin Beatrix heeft trouwens meermalen in het openbaar haar belangstelling voor het boeddhisme laten blijken. In 1996 wees zij in haar traditionele Kersttoespraak op de bijzondere zorg van boeddhisten bij de begeleiding van stervenden in het overwinnen van angst en aanvaarding van het levenseinde. ‘Die opvatting lijkt ook in onze westerse wereld aan kracht te winnen,’ zei zij toen. In september 2000 opende zij persoonlijk de Chinese boeddhistische tempel op de Zeedijk.
Het staatshoofd heeft op deze manier de publieke erkenning van het boeddhisme als levende religie in dit land bevestigd. We mogen gerust zeggen dat het boeddhisme is ingeburgerd.
Tulpenboeddhisme
Kunnen we nu spreken van een Nederlands boeddhisme? In de laatste veertig jaar hebben hier tientallen boeddhistische groeperingen wortel geschoten, verspreid over het hele land, met een geregeld en meestal intensief programma van activiteiten. Ze vertonen natuurlijk een grote variatie, want elke groepering vormt een afspiegeling van haar geestelijke leraar en diens traditie.
Maar allemaal vallen ze volgens mij onder het begrip Nederlands boeddhisme. Alleen al de taal en de accenten op bepaalde onderdelen bij de studie van de dhamma en de beoefening drukken er een onmiskenbaar stempel van de Nederlandse omstandigheden op.
Boeddhistisch zijn zij doordat zij teruggaan op de historische Boeddha, Siddhārtha Gautama.
De oprichter van de Westerse Boeddhisten Orde, Sangharakshita, zegt het in zijn Survey of Buddhism zo: ‘De eenheid van het boeddhisme bestaat in het feit dat, ondanks de ontelbare verschillen en varianten van de leer, alle scholen van het boeddhisme zich de Verlichting ten doel stellen, de herhaling van de geestelijke ervaring van de Boeddha.’
Het boeddhisme is in ons land al zover geïntegreerd dat ik de Dalai Lama kan citeren uit de Volkskrant van 10 september 1990. Op bezoek in ons land vond hij dat het boeddhisme voor veel westerlingen niet zomaar toepasbaar is. ‘Het is beter de essentie van de religie te nemen,’ zei hij, ‘en daarbij de eigen kenmerken en lokale aspecten te integreren. Dan krijgen we misschien een westers boeddhisme of een Hollands boeddhisme: een tulpenboeddhisme.’
Tulpenboeddhisme – met dit woord heeft de Dalai Lama ons kleurrijke boeddhistische landschap een inspirerende naam gegeven.
VvB 50 jaar
Tien jaar geleden, in 2007, werd de VvB nog voluit de Vrienden van het Boeddhisme genoemd en timmerden zij aan de weg met een papieren tijdschrift, de voortzetting van ‘Het Kwartaalblad Boeddhisme’, getooid met de naam ‘Vorm&Leegte’, voor zenboeddhisten en kenners van het Hart-soetra een vertrouwde combinatie van woorden. De uitgave was door de Vrienden van het Boeddhisme overgedragen aan de Rotterdamse uitgeverij Asoka. Vier jaar later, onder hoofdredactie van Dorine Esser, veranderde de naam in BoeddhaMagazine, en nog drie jaar later, najaar 2014, stopte het blad. De markt had zijn werk gedaan.
Intussen was de opmars van de digitalisering in alle sectoren van ons bestaan duidelijk merkbaar. Sinds mei 2010 verscheen al het digitale Boeddhistisch Dagblad (een nostalgische naam), de dagelijkse krachttoer van Joop Hoek die geen enkel boeddhistisch onderwerp schuwt en medewerkers de ruimte geeft.
Het boeddhisme raakte ook steeds meer ingeburgerd. Boeddhabeelden werden in tuincentra onmisbare koopwaar en talloze vensterbanken van woningen vertonen het rustgevende silhouet van de mediterende wijze, afkomstig uit een winkel van huishoudelijke artikelen.
Wat ons meer zegt, is dat de activiteiten van de sangha’s ongeveer gelijke tred houden met de inburgering van de beelden bij de middenstand. De boeddhistische activiteiten zijn praktisch over het hele land gespreid. Trouwens, tien jaar geleden al durfde het Sociaal Cultureel Planbureau te spreken over maar liefst 1,2 miljoen Nederlanders die zich op enigerlei wijze verbonden voelen met het boeddhisme.
Daar zal ook de tv dan wel aan hebben bijgedragen. De BOS, de Boeddhistische Omroep Stichting voor tv en radio, vierde in 2011 zelfs haar tienjarige bestaan. Zij maakte het boeddhisme bereikbaar in alle huiskamers. Te mooi om waar te zijn voor de gevestigde orde. De politiek heeft er het mes in gezet. Bodhi-tv overleefde het nog. Ze bestaat voort, weggestopt bij de KRO-NCRV, maar vooral actief met een levenslustige website.
Website en bestuur VvB
De Vrienden van het Boeddhisme gingen intussen hun eigen weg in de digitale wereld. In de lente van 2013 veranderde de website in een periodiek digitaal magazine met dezelfde doelstelling als vanouds: bijdragen aan de verbreding en verdieping van de kennis van het boeddhisme. Nog steeds geldt: de stichting is niet gebonden aan een boeddhistische school of groepering. Bijna volledigheidshalve hebben de Vrienden van het Boeddhisme zich nu ook op Facebook gewaagd.
Ook in het bestuur van de VvB, dat vele jaren hetzelfde was gebleven, veranderde het een en ander in de laatste vijf jaar. Bij de website die ik op gang had gebracht, traden twee zenmensen aan. Eerst kwam Jelle Seidel, wiens uitmuntende tijdschriftje De Lotusvijver wegens gebrek aan medewerkers had moeten stoppen. Jelle werd al snel de motor van ons digitale magazine. Tevens werd hij de opvolger van Jan de Breet als secretaris van de VvB. In 2014 was hij bovendien de organisator van onze jaarlijkse bijeenkomst, die keer rond de prikkelende vraag: ‘Boeddhisme zonder karma?’ Tot ons grote verdriet overleed Jelle korte tijd later volkomen onverwacht aan een hartstilstand.
Zijn goede zenvriend Kees Moerbeek heeft toen alle taken overgenomen. Bovendien belastte onze penningmeester Jan de Breet zich met een deel van het werk voor het magazine. Jelle Seidel was overigens ook initiatiefnemer van het Nederlands Boeddhistisch Archief, samen met Rinus Laban, een Rigpa-man, die al snel als de aanjager ging fungeren. Ikzelf, inmiddels een tachtiger, heb me kort daarna losgemaakt van deze activiteiten.
Ook voor de VvB-voorzitter, prof. Rob Janssen, een jaar ouder dan ik, gingen de jaren tellen. In 2015 kreeg de VvB daarom een nieuwe voorzitter in de persoon van een goede bekende in boeddhistische kring, Varamitra, letterlijk en feitelijk een ‘dierbare vriend’. Hij was, behalve leraar en oprichter van het Boeddhistisch Centrum Haaglanden, ook oud-voorzitter van de Boeddhistische Unie van Nederland. Het lukte hem o.a. een officiële vaste basis te veroveren, bij het ministerie van justitie, voor de boeddhistische geestelijke verzorging in gevangenissen.
Ongeveer in diezelfde tijd kwam een andere officiële positionering van het boeddhisme in ons land tot stand. Aan de Vrije Universiteit in Amsterdam werd de Maha-Karuna Chan-boeddhist dr. André van der Braak benoemd tot hoogleraar in de boeddhistische filosofie in dialoog met andere levensbeschouwelijke tradities. In deze jaren waarin zakelijke ‘marketing’ en financiële markten de boventoon in het maatschappelijke leven zijn gaan voeren, is een nieuwe leerstoel voor boeddhisme en levensbeschouwingen een klein wonder.
Bij de VvB moest Varamitra helaas al heel snel om gezondheidsredenen het voorzitterschap opgeven. Rob Janssen hervatte noodgedwongen zijn oude taak. Gelukkig kwam er spoedig een oplossing. André Kalden had kort tevoren als voorzitter van de Boeddhistische Unie van Nederland een lastige bestuurlijke reparatie tot een goed einde gebracht en beschouwde zijn taak bij de BUN als voltooid.
Hij vond een bekwame opvolger en in mei van dit jaar nam hij het voorzitterschap van de Vrienden van het Boeddhisme op zich. Tevens werd de accountant Martijn Vermunt als penningmeester de opvolger van Jan de Breet, die de functie jarenlang heeft vervuld.
Woorden van de Boeddha
Rob Janssen en Jan de Breet zetten intussen gezamenlijk hun unieke vertaalarbeid van de oudste boeddhistische teksten uit het Pali onverminderd voort. Zij hebben in de afgelopen tien jaar zeven kloeke delen met woorden van de Boeddha in het Nederlands gepubliceerd.
In de jaren ervoor waren al zes forse delen uitgekomen plus de bloemlezing Aldus sprak de Boeddha en een vertaling uit het Sanskriet over de Daden van de Boeddha. Alles bij elkaar leverden zij ongeveer zevenduizend pagina’s met woorden van en over de Boeddha in het Nederlands. Deze uitzonderlijke prestatie werd tot op het hoogste niveau in ons land op een unieke wijze erkend: de vertalers werden beiden benoemd tot ridder in de orde van Oranje-Nassau.
Nu het boeddhisme zich soms lijkt te vermommen in de uit Amerika overgewaaide psychologische gedaante van ‘mindfulness’ is de voortzetting van dit vertaalproject onder de vlag van de Vrienden van het Boeddhisme extra nuttig.
Om te spreken met de woorden die de uitgever enkele jaren geleden gebruikte en die onverminderd blijven gelden: ‘Met de Nederlandse vertaling van de bronteksten van het klassieke boeddhisme is een belangrijke voorwaarde vervuld op basis waarvan in de komende decennia de Dhamma ook in onze cultuur tot bloei kan komen.