Meer dan zeven jaar was Siddhārtha Gautama in de leer geweest bij leraren en yogi’s, toen hij met een aantal vrienden besloot om de eigen weg in te slaan en de ascese te beoefenen. Omdat hij nog maar een paar rijstkorrels per dag at, leidde dit tot een levensgevaarlijke situatie. Hij was broodmager geworden en zag er uit als een skelet. Meer dood dan levend vond Sujatha hem aan de kant van de weg onder een boom zitten. We mogen haar dankbaar zijn want zonder haar ingrijpen is het maar de vraag of hij dit roekeloze avontuur had overleefd. Door zorg gedreven en overspoeld door medelijden gaf ze hem rijstmelk te drinken. Terstond voelde hij zijn levenskracht weer stromen. Vanaf dat moment ging hij de middenweg; zijn vrienden vonden dat maar niks en gingen zonder hem verder. Met onwrikbaar vertrouwen bleef hij zitten en ging door met zijn beoefening. Op een dag bij het opkomen van de morgenster aan de hemel kwam hij tot ontwaken. Hij sprak de woorden: er is het ongeborene en onvergankelijke, de aarde is mijn getuige, met mij is iedereen ontwaakt.
Zes weken later gaf de Boeddha zijn eerste leerrede in het hertenpark in Sārnāth. Hij trof daar zijn vroegere vrienden, die naarmate de Boeddha dichterbij kwam, onder de indruk raakten van zijn verschijning. De leerrede ging over de vier edele waarheden. De asceten waren verheugd en ze namen hun toevlucht. Zo vormden ze de eerste sangha met de Boeddha. Het was een eenvoudige ceremonie door het uitspreken van het trisharana[1], zoals we dat binnen Maha Karuna nog steeds doen.
In de tweede leerrede ging de Boeddha wat dieper in op het lijden van de mensheid. Hij sprak over de drie universele kenmerken van het bestaan: annica, dukkha en anatta: alles is vergankelijk en daarom is er lijden. Het lijden komt, omdat we onszelf een eigen ik toekennen. Lijden gaat niet alleen over ziekte, ouderdom en dood, maar ook over de onvrede die we ervaren vanwege onze gehechtheid of het vastklampen (klesha) aan alles wat ons dierbaar is. Het leven wringt en schuurt; wat we krijgen willen we niet; wat we willen krijgen we niet. Dat maakt dat we lijden. Het ego houdt dat in stand, want we denken een zelf te hebben, maar er is geen zelf met een vaste kern, dat is een illusie.
Wat voor ons een bron van onze vreugde is, zal ook de bron van ons verdriet zijn. Er is ziekte, ouderdom en dood, had de Boeddha in de eerste leerrede gezegd. Hoe gaan we daarmee om? Verlies gaat gepaard met rouw, verdriet en gevoelens van weemoed. Als we ons onderdompelen in verdriet, wordt het lijden allengs groter en komt er een punt dat we lijden aan het lijden. We beperken het lijden dan tot het ik dat lijdt, tot mijn verdriet. Maar jouw lijden is ook mijn lijden, want de gehele mensheid lijdt. Als we het verlies aanvaarden komt er ruimte en blijkt er een keerzijde te zijn; verandering leidt tot iets nieuws want: in de dood wil iets nieuws worden geboren! Als we het lijden doorleven, zuivert het mij van mij-zelf, hoorde ik van Marlous Lazal[2], omdat ik de diepe ervaring heb dat wij dit lijden met de gehele mensheid delen.
Jotika Hermsen gebruikt andere begrippen over de drie universele kenmerken van het bestaan. Ze gebruikt de begrippen: onbestendigheid, onvoldaanheid en oncontroleerbaarheid. Ze plakte die op een grote driekantige toblerone verpakking vanwege de samenhang van de drie kenmerken. Op elke kant had ze één van de kenmerken geplakt. Ze lichtte ze als volgt toe: “Het leven is onbestendig en onvolmaakt, er mankeert altijd wel wat aan. Het leven is oncontroleerbaar en dat leidt tot onvoldaanheid, want we zijn niet de baas, het ik heeft niet de macht om de dingen naar de eigen hand te zetten.” Tot slot zei ze: “als je beseft dat verandering nooit ophoudt, in ons en buiten ons, en dat dat normaal is, dan is dat een spiritueel geluk en heel gelukkig makend. En ook nog zoet” voegde ze er aan toe. Als je één van de drie begrijpt, begrijp je ze allemaal.
De kern van de ontdekking van de Boeddha op het moment van ontwaken was, dat hij de illusie van een vast zelf doorgrondde! Wij mensen bestaan uit processen! We zijn vormen van bestaan: vijf in getal, al wat vorm uitdrukt is Leegte, al wat Leegte is heeft vorm, staat in de Hart soetra. We bestaan uit nāmarūpa: uit stoffelijke en onstoffelijke elementen. We noemen dat de vijf skandha’s, of vijf geledingen: rūpa is het stoffelijke lichaam, nāma zijn de onstoffelijke delen: voelen, denken, motivatie en gewaarzijn. Dan zijn er de zes zintuigen: zien, horen, ruiken, proeven, tast, waarneming of bewustzijn. In ons lichaam en onze geest zijn er aanhoudend lichamelijke en geestelijke processen gaande, die via de zintuigen ontstaan en die we gewaar worden.
Het bewustzijn creëert een ‘ego’. En dit ego is de belangrijkste oorzaak van alle lijden, omdat het zich isoleert van de oorspronkelijke eenheid, waardoor het denkt en handelt in een dualistisch perspectief, ik versus jij, enzovoorts. We zijn in verwarring, we leven in de illusie van een zelf. Niet te verwarren met het feit dat het in het gewone leven praktisch is om een ik te hebben en dat dat proces, dat ik ben, een naam heeft. Als dat niet zo was, zou dat ook verwarrend zijn!
Toen de Boeddha in Bodh-Gayā tot ontwaken kwam sprak hij de woorden: ‘Er is het ongeborene en onvergankelijke!’ Die woorden betekenen dat er iets in ons is, de boeddhanatuur of ware natuur, dat onvergankelijk en eeuwigdurend is. Iedereen krijgt dit als potentie bij de geboorte mee. Door zijn ontwaken kwam de Boeddha tegelijk tot het besef dat er niets op zichzelf bestaat, er is altijd iets voor nodig om iets anders te laten ontstaan, we noemen dat voorwaardelijk ontstaan of pratītya-samutpāda. Niets bestaat uit zichzelf want alles is met alles verbonden als het net van Indra waar iedere diamant op elke hoek van het net reflecteert in de volgende en volgende: er is geen onafhankelijk (ont)staan.
De ontdekkingen van de astronomie[3] sluiten hierop aan: alle leven is ontstaan uit sterrenstof; wij bestaan dankzij de oerknal die nieuw leven genereerde. Wij bestaan dankzij de liefde en zorg van onze voorouders en ouders; we leven dankzij de inzet, het werk en de creativiteit van de gehele mensheid, van boer, tot poetser tot wetenschapper en leraar, niemand uitgezonderd. We leven, eten dankzij de zon, de maan, de regen en ecosystemen; het is één grote keten van oorzaak en gevolg, die voortkomen uit dezelfde bron: als dit er is, dan ook dat, als dat er niet is, dan dat ook niet enzovoorts. De klimaatcrisis maakt dat we in een wereld leven, waarin steeds meer leven verdwijnt, 75% van de insecten is verdwenen. Als ik vijftien jaar geleden in de zomer naar Zeeland reed, was mijn voorruit helemaal beplakt met insecten die er tegenaan waren gevlogen. Nu blijft mijn voorruit schoon! We komen steeds meer in de realiteit van: als dit er niet meer is, dan verdwijnt ook dat! Eigenlijk werken we als mensheid toe naar onze eigen ondergang. Hoe gaan we daarmee om, is de prangende vraag, wat vraagt het van mij, wat doe ik?
We leven in onze dagelijkse werkelijkheid van het relatieve bestaan in het besef van de absolute onzichtbare werkelijkheid. Als je dat ten diepste ervaart, dan kan er een volledige ontlediging plaatsvinden, zoals dat bij de Boeddha gebeurde, een revolution of the fundaments of the heart of in het Sanskriet, ashraya paravritti. Het is een wonder of genade wat je toevalt: er vindt een volledige ontlediging en daarmee een omkering plaats. Verbonden met alles en iedereen en verantwoordelijkheid dragen voor alles en iedereen! Alles is dan voorgoed anders. Iedereen zonder uitzondering kan dit overkomen. Toch is het is een heel bijzondere ervaring als het je toevalt. Het blijft je altijd bij!
Jane Goodall[4] beschrijft zo’n bijzondere ervaring van een samenvallen van de relatieve en absolute werkelijkheid. In het boek Bezielde Kosmos van Ervin Laszlo deelt ze haar ervaring van volkomen ontlediging en eenwording met de omgeving waarin ze leefde. Ze schrijft: “Dag in dag uit was ik alleen in de wildernis. In het gezelschap van dieren, bomen, de murmelende stromen, de bergen, de ontzagwekkende elektrische stormen en de met sterren bezaaide nachtelijke hemel. Een paar keer bereikte ik een staat van verhoogd bewustzijn, waarbij het leek of het zelf volledig afwezig was: ik, de chimpansees, de aarde, bomen en de lucht, leken te versmelten en één te worden met de levenskracht van het woud. Ik raakte steeds meer afgestemd op de grootse Spirituele Kracht die ik om me heen voelde, even werkelijk als het kloppen van mijn hart. En ik kwam ertoe te geloven dat alle leven een vonk in zich draagt van die Spirituele Kracht, het goddelijke in ons” (2005, 182). Het is het ongeborene en onvergankelijke!
Het ontwaken van de Boeddha maar ook de eenheidservaring die Jane Goodall beschrijft kun je een eeuwigheidservaring noemen, omdat de ervaring los van tijd en ruimte staat en de totale werkelijkheid omvat in het moment. In zentaal noemen we het de ‘Grote Dood’, omdat het besef van een ‘zelf’ volledig is uitgedoofd. Het is de absolute en relatieve werkelijkheid ineen waarin dualiteiten zijn opgelost. Het is: ‘samenvallen met de tienduizend dingen’ van Dōgen. De eenheid waarin we verbonden zijn met alle leven, reikend tot ver over de dood heen; met het ongeborene en onvergankelijke waaruit we voortkomen en weer terugkeren, door draden verbonden in het net van Indra.
Als we beseffen dat wij mensen uit lichamelijke en geestelijke processen bestaan, die ook in het hele universum voortdurend gaande zijn, en als we beseffen dat er een voortdurende stroom van veranderlijkheid is en ‘dat dat normaal is’, zoals Jotika Hermsen zegt, dan ervaren we de grenzeloosheid van het bestaan. We voelen ons dan verbonden met de gehele werkelijkheid, met alle levende wezens, de levende natuur, met de levensenergie van het hele universum. Open en ontvankelijk zonder voorkeur noch afkeer[5] aanvaarden we wat is. Dat betekent niet dat er geen pijn en verdriet is, want er is immens veel wanhoop in deze wereld, maar dan zijn we beter in staat dit te ontvangen, verdragen en transformeren. Het is mijn mantra in moeilijke tijden: ontvangen, verdragen en transformeren: ermee om gaan als een van de vele opdrachten waar het leven ons voor plaatst, op de plek waar ons leven zich afspeelt.
Vergankelijkheid en veranderlijkheid zijn inherent aan alle leven. Het biedt de mogelijkheid dat er iets nieuws kan ontstaan, een nieuwe werkelijkheid in het moment zelf en in ieder moment, want: In de dood wil iets nieuws geboren worden. Als we ons niet vastklampen aan beelden en alles door ons heen laten stromen, worden we steeds weer ieder moment opnieuw geboren en kunnen we zijn met wat is. Geen zelf! Het staat voor wat we ‘thuiskomen bij ons ware zelf’ noemen. Als je dit begrijpt, is er vrede en zoals Jotika Hermsen zegt: “is het heel gelukkig makend en een spiritueel geluk.”
[1] Buddham saranam gachchāmi, Dhammam saranam gachchāmi, Sangham saranam gachchāmi. Ik neem mijn toevlucht tot de Boeddha, de Dharma en de Sangha.
[2] Marlous Lazal is zangeres, doet voice-over werk, maakte jarenlang reportages, radiodocumentaires en interviewprogramma’s, momenteel maak ze o.m. de podcast Zen&Zo.
[3] De astronomie ontdekte dat alle leven ontstaan is uit sterrenstof: het begon met eencellige organismen, tot dieren, planten, mensen, het kleinste grasje en plantje, de tienduizend dingen. Ewine van Dishoeck, hoogleraar aan de Leidse Universiteit is vermaard geworden om haar pionierswerk, als eerste bouwde ze een replica van de ruimte in haar laboratorium. Al jaren doet ze onderzoek naar het mysterie van de oorsprong van leven, het lukt maar niet dit mysterie te ontrafelen.
[4] Jane Goodall is bekend van de studie die zij vanaf 1960 maakte van het sociale en familiale leven van de chimpansee in het Gombe Stream National Park in Tanzania. Ze richtte het Jane Goodall Institute en het jongerenprogramma Roots & Shoots op.
[5] De eerste zin uit de Hsin-hsin-ming of Vertrouwen in de geest van Seng-t’san, de derde patriarch luidt: “De weg is niet moeilijk, voor wie geen voor- of afkeur heeft”.
Literatuur:
Majjhima-Nikāya (MN). De verzameling van middellange leerredes van de Boeddha. Delen 1 (2004), 2 (2004) en 3 (2005). Vertaling Jan de Breet & Rob Janssen.
Ervin Laszlo. Bezielde Kosmos. 2005.
Ton Lathouwers. Kloppen waar geen poort is. 2004 (Maha Karuna Ch’an uitgave).
Geef een reactie