De tijd is voorbij dat religies het zich kunnen veroorloven elkaar met het woord te bestrijden. Het is nu tijd om de balans op te maken van wat ze gemeen hebben en wat hen onderscheidt van de moderne mentaliteit, die de hele aarde aan het veroveren is met treurige gevolgen. Zowel het christendom als het boeddhisme heeft een mensbeeld dat wezenlijk verschilt van het moderne mensbeeld dat in de achttiende eeuw in Europa de overhand kreeg.
Het tijdperk dat zichzelf het tijdperk van de Verlichting noemde is in de ogen van mensen die niet aan de oppervlakte blijven, maar dieper kijken, dieper voelen en dieper denken eerder een tijdperk van duisternis. Voor de laatste stelling zijn natuurlijk meer argumenten nodig dan in een artikel aangedragen kunnen worden, maar hier is tenminste een begin.
De woorden gaan leven
De kern van het boeddhisme wordt uitgedrukt in de vier edele waarheden: de waarheid van het lijden, de waarheid van de oorzaak van het lijden, de waarheid van de mogelijkheid van het einde van het lijden, de waarheid van de weg die leidt tot het einde van het lijden. Deze waarheden kunnen in verschillende mate begrepen worden. Dezelfde woorden betekenen voor een boeddhist na jaren ervaring in meditatie en dagelijks leven iets heel anders dan wat iemand er in het begin van maakt op grond van de aangeleerde betekenis van de woorden. De woorden gaan leven; ze worden door eigen ervaring bevestigd; ze bevestigen eigen ervaring en houden een belofte in.
Ontwaken
Als oorzaak van het lijden worden in de oude boeddhistische geschriften drie verschijnselen genoemd: begeerte, afkeer en onwetendheid. Dit zijn drie verzamelcategorieën. Onder ‘begeerte’ vallen niet alleen de seksuele begeerte, maar ook allerlei begrippen die op –zucht of –lust eindigen: vraatzucht, eerzucht, goklust, dranklust etc. Het is het aangetrokken worden door de dingen en de situaties, de zuigkracht die we in ons voelen naar de dingen. Onder ‘afkeer’ vallen onder andere boosheid, irritatie, ongeduld, verveling en verdriet. Het is het afgestoten worden: de drang die we in ons voelen om de dingen of situaties te ontwijken, te vermijden, er vandaan te gaan. ‘Onwetendheid’, tenslotte, is de diepste oorzaak van het lijden. Zij is ook in ‘begeerte’ en ‘afkeer’ aanwezig. Zij is niet alleen maar het niet op de hoogte zijn, het niet geïnformeerd zijn, maar ook verkeerde visie, waan, illusie, fanatisme, onbewustheid. Als de onwetendheid volledig opgeheven wordt, treedt de transcendente waarheid naar voren. Dat wordt ontwaken genoemd, en ook wel verlichting.
Mogelijkheid tot ontwaken
Deze drie zogenaamd onheilzame wortels zijn het uitgangspunt van het boeddhistische mensbeeld. Een zeer realistisch uitgangspunt, zoals iedereen ook vandaag de dag kan vast stellen. Maar dit mensbeeld houdt ook in dat ieder mens de mogelijkheid in zich heeft tot de diepste wijsheid en het diepste mededogen, en tegelijk het diepste geluk. Erkend wordt de laagte waarin de mens zich aanvankelijk bevindt, maar ook de grote hoogte waartoe hij kan stijgen. Dat is geheel anders bij de moderne mentaliteit die zich in de achttiende eeuw ontwikkelde. Maar voordat we daar aan toe komen, stappen we over naar de visie van het christendom.
Overeenkomst in het onvolmaakte
Wat christendom en boeddhisme meteen al gemeen hebben is het uitgangspunt dat de mens niet af is. Het boeddhisme zegt dat de mens verstrikt is in onwetendheid, begeerte en afkeer; het christendom zegt dat de mens zondig is. Het begrip zonde doet bij de moderne mens meteen de haren recht overeind staan. Maar als we de te scherpe kantjes die er door moralistische dominees aan geslepen zijn vanaf halen, blijft er iets heel waardevols over: het besef dat alles niet perfect is zoals het nu gaat; het besef ook dat we niet gelukkig worden als we gedachteloos op de oude weg voortgaan. De bewustwording van de zonde, van eigen ontoereikendheid speelt in het christendom een belangrijke rol, zij zorgt voor een verzachting van de ziel, een loslaten van de verharding van het eigen gelijk, een loslaten van de eigenzinnigheid. Zij is een belangrijk element in de spiritualiteit: het bewustzijn van de zonde kan boven het simpele wet-en-straf-mechanisme uitstijgen, en wordt dan een besef van de afstand van de mens tot God. De zonde is dat wat ons scheidt van ons hoogste geluk. Vooral in de oosterse kerk is dat besef heel levendig.
Sint Augustinus
Nu zijn er veel lijstjes van zonden opgesteld – beroemd zijn de zeven hoofdzonden: trots, gierigheid, wellust, jaloezie, vraatzucht, boosheid, sloomheid – die voor boeddhisten zeer herkenbaar zijn, maar de overeenkomst met het boeddhisme wordt nog treffender, wanneer men zich de vraag stelt, of er in het christendom ook pogingen zijn gedaan de zonden van één principe af te leiden. Dat blijkt inderdaad het geval. Wij vinden bij de meest invloedrijke kerkvader van het westen (Sint Augustinus, 354-430) de volgende uitspraak: ‘Zoals immers de wortel van alle kwaad in de begeerte ligt, zo ligt de wortel van alle goeds in de liefde’ *(1). De eerste helft is bijna letterlijk wat de Boeddha gezegd heeft; overigens zal menig boeddhist ook voor de tweede helft begrip opbrengen, zodra hij op de hoogte gebracht wordt van wat met ‘liefde’ (caritas) bedoeld wordt: niet veel anders dan wat de boeddhist onder metta verstaat. Hier wordt dus de omvangrijkheid van de begeerte erkend en het sein gegeven om te werken aan het verminderen ervan.
Diep verscholen
Wij zeiden hierboven dat de onwetendheid eigenlijk een nog fundamenteler gebrek is. Maar ook dit krijgt bij Augustinus een belangrijke plaats. Hij noemt begeerte en onwetendheid de onmiddellijke gevolgen van de erfzonde *(2). Sommige theologen menen zelfs dat Augustinus begeerte en onwetendheid met de erfzonde identificeert. De erfzonde zit diep in ieder mens verscholen, evenals de onwetendheid van de boeddhisten.
Begeerte in vele vormen
Voor een vergelijking met het boeddhisme en met het tijdperk van de Verlichting is het behulpzaam om ook eens te kijken wat voor Augustinus de voornaamste categorieën van begeerte zijn. Het zijn de begeerte van de zintuigen (libido sentiendi), de begeerte om te weten (libido sciendi) en de begeerte om te beheersen (libido dominandi). De eerste omvat niet alleen verlangen naar erotische genoegens, maar al het streven naar plezierige ervaringen van de zintuigen, ook het streven naar comfort en bezit. De begeerte om te weten (door sommige christenen in verband gebracht met de zonde van Adam en Eva, die van de Boom van de Kennis wilden proeven) houdt duidelijk verband met de nieuwsgierigheid. De begeerte om te beheersen kan vele vormen aannemen. Er is niet alleen de machtswellust, maar ook de begeerte zichzelf te besturen. Het hele idee dat de mens in staat is alles met zijn eigen wil te beheersen is volgens Augustinus een vergissing.
Tegenovergestelde richting
Het is heel instructief om te zien hoe achtereenvolgens het boeddhisme en de eeuw van de Verlichting deze drie begeertes beoordelen. Het boeddhisme raadt, evenals het christendom, in laatste instantie alle drie af, ook al beseft het dat elk mens er aanvankelijk middenin zit en dat het loslaten een lang proces is. De eeuw van de Verlichting gaat totaal de andere kant op, en ziet ze niet alleen als onschuldig, maar zelfs als waardevolle of onmisbare pijlers van de maatschappij.
Omarmen van de onrust
Dit blijkt onder andere uit een tekst *(3) die aan het einde van de zeventiende eeuw geschreven werd door John Locke. Deze Engelse filosoof, die in de achttiende eeuw in heel Europa een grote invloed zou hebben en beschouwd mag worden als een van de voornaamste architecten van het moderne wereldbeeld, schrijft daar dat verlangen (een meer algemene term dan ‘begeerte’) gekenmerkt wordt door ongerustheid of onrust (uneasiness). Dat is een scherpzinnige opmerking die door de boeddhist zal worden beaamd en deze trekt daaruit dan de conclusie dat wie echte innerlijke vrede wil bereiken de begeerte achter zich moet laten. Locke’s conclusie is heel anders. Onrust en verlangen vormen de motor van de hele maatschappij, alle handelingen worden erdoor veroorzaakt. Als de onrust er niet was, zouden de mensen ook niet hun activiteiten ontplooien, en dat zou volgens hem een ramp zijn. Hij omarmt de onrust, zoals Adam Smith, de grondlegger van de wetenschap der economie, later (1776) het welbegrepen eigenbelang zal omarmen als motor van de samenleving.
Lang leve de nieuwsgierigheid
Niet alleen het verlangen naar materiële of lichamelijke geneugten (libido sentiendi) krijgt het fiat van de modernen, ook de nieuwsgierigheid, de drang om kennis van de materiële wereld te verzamelen (libido sciendi). De opkomst van de natuurwetenschap in de zeventiende eeuw drijft op die nieuwsgierigheid, en wakkert die ook aan. Nog steeds kan men alom intellectuelen hun eer horen betonen aan de godin nieuwsgierigheid, die in hun ogen slechts iets lager staat dan hun andere afgod de twijfel. De libido dominandi tenslotte hoort men in heldere taal in het Discours de la Methode (1637) van René Descartes, die jubelt bij het vooruitzicht dat de mensen ‘meester en bezitter van de natuur’ (‘maîtres et possesseurs de la nature’) zullen zijn. En hij is niet de eerste. Francis Bacon smaalde in de voorafgaande eeuw al dat de kennis van de Ouden geen zoden aan de dijk zetten. Het was in zijn ogen en die van vele tijdgenoten oeverloos geklets dat niets tastbaars opleverde. Zozeer was de blik al ontwend om het subtiele en innerlijke waar te nemen. Zozeer was de blik al uitsluitend op het uiterlijke gericht. Het gaat er niet om de wereld te begrijpen, maar om haar te veranderen zullen latere ‘filosofen’ hem in koor nazeggen (eigenlijk verdient iemand die zulke denkbeelden verkondigt niet de naam ‘filosoof’).
Motieven zijn bepalend
Het boeddhisme vindt dat de drang om wereldse kennis te verwerven niet per se goed is. Deze drang kan de mens boven het egoïsme uit tillen, maar kan ook de innerlijke vrijheid en de geestelijke ontwikkeling belemmeren, vooral als hij – zoals vaak het geval is – gepaard gaat met eerzucht en arrogantie. Dat sluit niet uit, dat men op grond van andere motieven, bijvoorbeeld menslievendheid, wetenschappelijk onderzoek wel kan toejuichen. Maar uiteindelijk zal de spirituele weg naar een groter geluk leiden dan het geluk en comfort dat de techniek biedt. Het boeddhisme vindt ook de neiging om de buitenwereld te willen beheersen een handicap op weg naar de bevrijding. Het leert de onwerkelijkheid van het ‘ik’ en het illusoire karakter van de controleerbaarheid.
Moreel appèl
Christendom en boeddhisme zien alle drie vormen van begeerte dus als een obstakel op de weg naar verlossing. De denkers van de achttiende eeuw zijn blij met alle drie, hoewel ze natuurlijk wel beseffen dat een te grote begeerte tot problemen leidt. Zo kan men op het gebied van mens- en wereldbeeld nog vele punten noemen, waarop christendom en boeddhisme gezamenlijk tegenover de moderne mentaliteit staan. Aan de ene kant een zorg voor het grotere en diepere geluk; aan de andere kant een mikken op het beperkte geluk dat met materiële middelen te bereiken is. Aan de ene kant een weten dat contemplatie boven actie uitgaat; aan de andere kant een verheerlijking van de menselijke actie. Aan de ene kant een innerlijke moraal die de intentie boven het gevolg van de daad stelt; aan de andere kant de voorbereiding voor een uiterlijke seculiere moraal, die in Europa tegenwoordig al nauwelijks concurrentie heeft. Aan de ene kant een besef van de onvolmaaktheid van de gewone menselijke staat; aan de andere kant wordt de mens hardnekkig in principe goed genoemd onder verwijzing naar een vermeende vooruitgang. De beide religies doen een moreel appel op de mens; de modernen – liberalen zowel als socialisten – menen dat alles wel goed komt als er eenmaal op verstandige wijze aan de structuur van de samenleving (wetten of staatsinrichting) gesleuteld is. Wie goed oplet kan overal de tekenen van het ongelijk van deze visie waarnemen. Maar het valt niet mee te erkennen dat wij het zelf zijn die revisie behoeven. Liever dan de moeizame weg van de zuivering te gaan, klampt de moderne mens zich vast aan de illusie dat alles steeds beter wordt, als er maar een paar verstandige beslissingen genomen worden.
Illusie van beheersbaarheid
De visie van de achttiende eeuw bepaalt op belangrijke punten nog steeds de houding van de moderne mens. Zelfs het idee van de vooruitgang, dat een schok kreeg ten gevolge van twee wereldoorlogen, is weer terug geslopen in het bewustzijn van de mensen. De afkeer van de erfzonde is algemeen. De seculiere moraal viert hoogtij. De illusie van de beheersbaarheid eveneens. Het vertrouwen in de techniek is grenzeloos. Wie bezit de ogen om de barsten in de muur te zien?
De moderne mens
Maar heeft de moderne mentaliteit ten opzichte van christendom en boeddhisme niet het voordeel dat het hiernamaals geschrapt is als reden om goed te doen? De moderne mens , zo kan men tegenwerpen, concentreert zich toch op deze wereld, probeert hier goed te doen, zonder een beloning na de dood? Met een beetje goede wil, kan men zelfs zeggen dat het schrappen van het hiernamaals ruimte heeft geschapen voor het nu. Dit is helaas te rooskleurig. Want kijk eens over wat voor nu het dan gaat. Het is geen diep spiritueel nu, maar het alledaagse nut. En bovendien: de suggestie dat we door ons aardse leven echt gelukkig kunnen worden is geheel fout en heeft voor veel ellende gezorgd. Het hoogste geluk kan nog voor de dood ervaren worden, maar is altijd verbonden met transcendentie, of men dit nu God noemt of Nirwana of nog anders…
Noten
*(1) Enar. In Ps.90, I, 8; t.37, col.1154
*(2) Etienne Gilson, Introduction à l’étude de Saint Augustin, tweede druk, p. 196
*(3) Enquiry concerning Human Understanding, Bk II, CH. XXI, par. 31 e.v.
Dit artikel verscheen ook in SIMsara.
Kay zegt
Uit de inleiding zou blijken dat er een controverse is tussen moderniteit en religie. Dit een religieus standpunt. Rede, rationaliteit en wetenschap hebben ons gered uit de duistere klauwen van het exclusieve dogmatisme van kerk en priesterdom. Wetenschap heeft onze materiële wereld onderzocht.
kees moerbeek zegt
‘De bewustwording van de zonde, van eigen ontoereikendheid speelt in het christendom een belangrijke rol, zij zorgt voor een verzachting van de ziel, een loslaten van de verharding van het eigen gelijk, een loslaten van de eigenzinnigheid. Zij is een belangrijk element in de spiritualiteit: het bewustzijn van de zonde kan boven het simpele wet-en-straf-mechanisme uitstijgen, en wordt dan een besef van de afstand van de mens tot God. De zonde is dat wat ons scheidt van ons hoogste geluk. Vooral in de oosterse kerk is dat besef heel levendig.’
Wet-straf-en-boete hoort bij zondebesef als spaken bij een fietswiel. Paul. Het begrip zonde is een uiting van minachting voor mensen (= het aardse/wereldlijke) en kweekt een gevoel aan van minderwaardigheid, van falen, van onvolkomenheid, een gevoel van slachtoffer zijn en een gevoel van onderdanigheid aan het Opperwezen en zijn dienaren. En dan maar proberen, hopen en afwachten of dat Opperwezen zijn genade schenkt. Het zijn deze gevoelens die mensen op het juiste pad moeten houden, met als dreiging de hel.
Bij sommige vormen van het christendom is heden ten dage het beeld nog zwarter, vanwege de rol van predestinatie. In het katholicisme is er nog de biecht, die dit leed verzacht maar bij protestanten bestaat dit niet. Wat ikzelf (ex rk) zeer triest vind is dat de mens, als baby al (mogelijk al als foetus) zondig is: dit heet erfzonde.
Het begrip zonde is wezensvreemd aan het boeddhisme en in het boeddhisme gaat het niet om streven naar volkomenheid, Paul. Streven naar volkomenheid en het afwijzen van onvolkomenheid is een uiting van onwetendheid, gehechtheid en hebzucht.
Boeddhisme is niet een ander soort christendom en omgekeerd, Paul :-)
G.J. Smeets zegt
Het blogstuk eindigt met:
“Het hoogste geluk kan nog voor de dood ervaren worden, maar is altijd verbonden met transcendentie, of men dit nu God noemt of Nirwana of nog anders…”
Hoezo ‘hoogste geluk’? Zowel Jesus van Nazareth als Gautama Shakyamuni hebben met dat hebberige verlangen afgerekend. En beiden stelden dat de afrekening immanent is en niet transcendent.
Het blogstuk vergelijkt een Verlichtingsdenker als John Locke met de Boeddhistische en de Christelijke traditie. Dat is vergelijken van appels met peren. John Locke was (net als de eveneens genoemde Adam Smith) een diepgelovige Christen, praktiserend arts, voorstander van de scheiding tussen kerk en staat, voorvechter voor religieuze tolerantie. Maar ook fel tegenstander van het atheïsme, want zonder geloof god zou het volgens Locke een zootje worden op aarde. Al zijn geloof weerhield Locke er niet van om kritisch na te denken over het ‘zelf’, over de samenleving, over de maatschappelijke functie van geld, etc. etc.. Zie ter introductie https://en.wikipedia.org/wiki/John_Locke#Theories_of_religious_tolerance
Kay zegt
De nadruk die Augustinus op zonde en zondeval heeft gelegd en die samen met de scheiding tussen christendom en gnosis, de eis van absolute volgzaamheid heeft geleid tot de donkere Middel-Eeuwen en religie oorlogen. Dit alles zorgde voor dat de boodschap van Christus (van Liefde) ondergesneeuwd raakte. Het was daarom ook een shock toen in 1945 de Nag Hammadia geschriften uit kwamen die de nauwe verbondenheid tussen gnosis aantoonde met het vroege christendom.
kees moerbeek zegt
Historisch bestaat er veel onbegrip over de periode 500 tot 1500 na Christus. Dat deze periode van 1000 jaar een aaneengesloten inktzwarte periode in de Europese geschiedenis zou zijn blijkt niet te kloppen. Daarvan zijn voorbeelden te over, zoals de Karolingische Renaissance en de bloeiperiode van Byzantium.
Het is een periode waarin het katholicisme zich (te vuur en te zwaard) verspreidde ten nadele van andere christelijke stromingen en ‘heidenen’ en banden met de staatsmacht (Merovingers en Karolingers) verstevigde.
http://www.cracked.com/article_20615_5-ridiculous-myths-you-probably-believe-about-dark-ages.html
Kay zegt
Ik denk dat die duistere geschiedenis van het Chistendom eerder is begonnen. Met name dat Augustinus daar de denkbeelden voor heeft aan geleverd. De scheiding tussen christendom en gnosis is geïnitieerd door Ierenaeus, nog voor Augustinus.
Kay zegt
Er missen 30 jaar uit het leven van Christus. Het kan heel goed zijn dat Christus geïnspireerd is geworden door Krishna en Boeddha waarvan kennis doorseipelde via handelsroutes in Egypte en andere landen in het Midden-Oosten. Christus kan in mijn ogen niet begrepen worden zonder die achtergrond kennis uit het Oosten. Alleen het latere christendom heeft dat nooit onderzocht en heeft het op een gegeven moment zelfs uitgebannen door een exclusieve volgaarheid te verlangen.
Kay zegt
Met de groeiende aanhang en macht werd het christendom autoritairder en duisterder. Dit was tegengesteld aan de leer van Christus. Die wees op het koninkrijk van binnen. Het christendom wilde het geloof ‘humaniseren’ en stelde het koninkrijk gods buiten de mens. Later werd dat priester en kerk.
Kay zegt
De Westerse verlichting heeft de mens handvatten gegeven om te ontwikkelen. Wetenschap b.v. de evolutietheorie van Darwin heeft laten zien dat ook de mens onderdeel is van een evolutieproces. Dus de mens is niet af en is statisch zoals dat in veel arrogante religie het geval lijkt te zijn.
Klaas zegt
Interessant stuk, met treffende overeenkomsten tussen boeddhisme en christendom. Statistisch betekent dit niets, maar het laat zien hoe je – in ieder geval ik wel – de bijbel anders leest nadat je kennis hebt gemaakt met boeddhisme. De volgelingen van Jezus deden dat ook al – zij zagen hun leer bevestigd en voorspeld door passages in het Oude Testament.
Waar ik moeite mee heb, is het tegenover elkaar stellen van moderniteit/verlichting en religie. Beide hebben naar mijn mening hun eigen domein. “Vertrouw op Allah, maar bind wel je kameel vast”. Ofwel: leven is leren doen wat in je vermogen ligt en loslaten wat daarbuiten ligt. En wijsheid is het zien van het verschil daartussen. En religie? Als je nergens in gelooft, kun je ook overal in geloven. Dan wordt geloof een vrije keuze en kun je God zien in het toeval. Daar heb ik meer mee dan met het volgen van de traditionele overlevering.
G.J. Smeets zegt
:)