Ik ben er nog niet overheen dat ik mijn moeder pas weer zag toen ze dood was. En het was maar een paar maanden geleden toen ze nog leefde. Er was toen echt niets aan de hand! Daar lag ze dan in haar pyjamaatje, mamaatje…
Haar mond was niet van haar. Maar al de rest was ze echt, maar dan dood. Geen beweging in te krijgen. Daar huilde ik om, ik raakte ervan overstuur… Hoe kon een moeder, een levensbrenger levenloos zijn? Er zo houterig bijliggen? Dat ging er op dat moment gewoon niet in bij mij. Als er nou iemand was, die voor eeuwig had mogen blijven leven, dan was zij het. Ik kon die kist niet uitstaan.
Mijn moeder lag in een doodskist en ik wist niet hoe je daarmee omgaat. Ik was volledig de kluts kwijt in die marmeren, naar dood ruikende Spaanse kapel waar alleen mensen kwamen die iemand verloren hadden of zelf niet meer bewogen.
De kist was afschuwelijk. Het zag eruit als een sjofel in elkaar geschroefd Morris-meubel. Samengeperst spaanplaat met een zo dun mogelijk laagje net-alsof-hout. De binnenkant heb ik niet eens bekeken. Alleen mijn moeder. Alleen haar zag ik. Ze had een goedkoop pyjamaatje aan. Een flinterdun nachtponnetje. Niet van de opwinding maar van het vele wassen. De lichtblauwe kleuren waren transparant geworden. Het was het enige dat nog bewoog toen ik haar voorzichtig op haar voorhoofd kuste. Dat had ik me voorgenomen voordat ik naar Spanje ging. Ik wilde haar kussen omdat ik niet bij haar was toen ze stierf, toen ze doodging van de pijn. Nog een keer wilde ik haar voelen. Wat het ook zou zijn. Ook al voelde ze onnatuurlijk, koud, bevroren, naar. Ook al deed ik dan een herinnering op die ik met geen mogelijkheid meer zou vergeten. Ongewenste herinneringen zijn een soort ongewenste intimiteiten.
Zou ze me gezien hebben toen ik haar een zoen op haar voorhoofd gaf? Nog altijd vond ik het onwezenlijk, niet waar. Hoewel mijn verstand zei dat het echt gebeurd was, de dood. Het zou bij wet verboden moeten zijn. Moeders, vooral knuffelmoeders horen niet in een kist. Ze horen niet stil te liggen zonder vooruitzicht op beweging om je op schoot te kunnen trekken. Troostende woorden te spreken, in geuren en kleuren te vertellen hoe trots ze op je zijn. Onherroepelijk gesloten ogen horen daar niet bij!
Ik had overlegd met mezelf over deze doodse ontmoeting voordat ik vertrok en het vliegtuig nam. Zal ik het doen? Kan ik het aan? Of verpest dit kleine moment daarna voorgoed de smaak van moederliefde. ‘Een daad van liefde is altijd goed’, was het advies dat ik nodig had om te beslissen dat het mocht. Dat ik in zou staan voor eventuele permanente schade. Ik kocht bol opgespannen in cellofaan verpakte kipfilet bij de Colruyt en vroor het in.
Toen het stevig bevroren was ben ik gaan oefenen, ter voorbereiding. Ik drukte mijn lippen op de verpakking: ‘Dag mamma. Lieve, lieve mamma, ik zal je zo missen.’ En dat is ook zo, ik mis haar nog steeds.
Dus ik ben goed voorbereid vertrokken.
Ze voelde wonderlijk warm en zacht aan. Alsof ze echt was. Verbaasd gaf ik een tweede kus. Daarna had ik wel een onaangename smaak in mijn mond. In de auto op weg naar haar huis, nam ik een Smintje.
Haar begrafenis was gezellig. Pas als je het meemaakt weet je dat het kan, gezellig begraven. Er waren kaarsen. Het licht was gedempt, geen neonbakken, het was intiem. Dood kan er gewoon bij horen zoals Kerstmis.