De Amerikaanse meditatieleraar en leerling van de boeddhistische non en leraar Ayya Khema, Leigh Brasington, was eind oktober in Nederland waar hij een mini-retraite over samatha-meditatie gaf. Op 31 oktober sprak hij op een door Gerolf T’Hooft en Joop Romeijn georganiseerde lezing in de Hub in Rotterdam over zijn relatie met zijn leraar Ayya Khema. Het Boeddhistisch Dagblad was daar bij aanwezig en maakte en korte video-impressie van de lezing van Leigh.
Samatha betekent ‘kalm’ of ‘kalmte’ in de taal Pali, en is een van de concepten of technieken die vaak gebruikt worden in de leer en beschrijving van meditatie in de Theravada traditie van het boeddhisme. Het wordt vaak beschreven óf als tegenstelling tot vipassana (inzichts) meditatie, of als ondersteunend en samengaand met vipassana meditatie. Onder samatha-meditatie kunnen die vormen van meditatie worden verstaan, welke het kalmeren van de geest als voornaamste doel hebben.
Samatha wordt op verschillende manieren begrepen en uitgelegd. In de Birmese traditie van het Theravada doet men vaak minderwaardig over de praktijk van samatha; het leidt volgens hen niet direct tot vipassana of inzicht en is daardoor van weinig nut. In Thailand echter wordt samatha benadrukt als een belangrijk onderdeel van de boeddhistische praktijk, en beschouwt men het als een hulpmiddel; wanneer de geest echte kalmte bereikt heeft, kan men snelle en diepe resultaten boeken met vipassana meditatie.
Ajahn Chah vergeleek samatha en vipassana als twee uiteinden van een stok. Wanneer men één uiteinde van de stok ver genoeg optilt, komt uiteindelijk ook het andere uiteinde van de stok van de grond. Vipassana en samatha gaan volgens hem dus samen en kunnen niet apart gehouden worden.
Voorbeelden van samatha meditatie-vormen zijn metta meditatie, meditatie over de dood en anapanasati (het observeren en volgen van de ademhaling).
Belangrijke gerelateerde concepten zijn samādhi en jhāna.
Brasington heeft het in zijn lezing over jhanas. Jhāna (Pali) verwijst in het Theravadaboeddhisme naar de acht meditatiestadia die frequent door Gautama Boeddha onderwezen werden en waar veel vermeldingen naar worden gemaakt in de Pali Canon. In het Pali is het woord jhāna afgeleid van jhayati, wat denken of mediteren betekent. De jhana’s zijn de hoogste vorm van samadhi (Pali voor mentale concentratie).
De jhanas zijn in het boeddhisme niet het uiteindelijke doel van de boeddhistische praktijk, maar wel een zeer belangrijke tussenstap, of middel, naar het uiteindelijke doel van Nirvana. Het bereiken van de jhānas wordt beschouwd als een bovenmenselijke prestatie, en kan ook leiden tot een versnelde toegang of hogere kunde in de zes bovennatuurlijke krachten.
De term jhāna wordt in het Sanskriet vertaald als dhyana, en heeft daar ook de betekenis van mediteren. Alhoewel deze twee begrippen dus op elkaar lijken, zijn er belangrijke verschillen in de theoretische uitwerking en feitelijke praktijk van jhāna en dhyana.
Het bereiken van de jhānas leidt tot een grote innerlijke rust en stabiliteit. Tijdens een meditatie waarbij een van de jhānas bereikt wordt, en gedurende een periode nadat deze meditatie beëindigd is, is er een tijdelijke loutering van de geest van de drie vergiften van begeerte, aversie en waan. De jhānas zijn daardoor bevorderlijk voor het maken van voortgang in de praktijk en ontwikkeling van wijsheid of vipassana, wat het Nirvana tot gevolg heeft.
Tijdens een jhāna-meditatie verliest men gewoonlijk het besef van tijd, en deze meditaties kunnen daardoor moeiteloos voor een zeer lange periode (uren of dagen) gecontinueerd worden. Men beleeft ook geen lichamelijk ongemak wanneer men in een jhāna verblijft, omdat het contact van de geest met het fysiek lichaam tijdelijk verbroken is. Ook het gehoor is tijdelijk uitgeschakeld. Gedurende een meditatie waarin een van de jhānas behaald wordt, ontstaan er geen gedachten in de geest. Andere mentale factoren als aandacht, concentratie, vreugde en geluk zijn echter in zeer grote mate aanwezig.
De jhānas worden gekenmerkt door de aan- of afwezigheid van de vijf jhāna-factoren: vittaka (initiatie van aandacht), vicāra (voortdurende aandacht), piti (vreugde), sukha (geluk) en ekaggata (eenheid van geest).
Er zijn acht jhānas:
- In de eerste jhāna zijn alle vijf jhāna-factoren aanwezig. De jhāna-factoren van vitakka en vicara domineren.
- De tweede jhāna is hoger dan de eerste en wordt bereikt door de jhāna factoren vitakka en vicara achter te laten of te verlaten. Het voornaamste kenmerk van de tweede jhāna is piti of vreugde.
- Voor het bereiken van de derde jhāna moet men de vreugde van de tweede jhāna achterlaten. Het voornaamste kenmerk van de derde jhāna is sukha of geluk.
- Voor het bereiken van de vierde jhāna moet men het geluk van de derde jhāna achterlaten. Het voornaamste kenmerk van de vierde jhana is ekaggata: eenheid van geest, wat leidt tot een ervaring van grote vredigheid.
- de basis van onbegrensde ruimte wordt bereikt door na het bereiken van de vierde jhāna het concept van onbegrensde ruimte als meditatie-object te nemen.
- de basis van onbegrensd bewustzijn wordt bereikt door na het bereiken van de basis van onbegrensde ruimte het concept van onbegrensd bewustzijn als meditatie-object te nemen.
- de basis van nietsheid wordt bereikt door na het bereiken van de basis van onbegrensd bewustzijn het concept van ‘niets’ als meditatie-object te nemen.
- de basis van noch-perceptie-noch-geen-perceptie wordt bereikt door na het bereiken van de basis van nietsheid het concept van ‘noch-perceptie-noch-geen-perceptie’ als meditatie-object te nemen.
De eerste vier jhānas zijn de fijn-materiële jhānas. De laatste vier jhānas zijn de immateriële jhānas. Deze immateriële jhānas worden in het boeddhisme als minder noodzakelijk voor de verdere mentale groei gezien. De vierde jhāna wordt gezien als de optimale jhāna voor de verdere mentale cultivatie.
Bron Wikipedia.