“Aujourd’hui, maman est morte. Ou peut-être hier, je ne sais pas.”
Vandaag is moeder gestorven. Of misschien gisteren, ik weet het niet.
Het zijn de openingswoorden van L’étranger (De vreemdeling), een roman van de Frans-Algerijnse auteur Albert Camus.
Schrijver dezes houdt van literatuur en poëzie. Zozeer zelfs, dat hij na twaalf jaar studie boeddhisme heeft laten varen. Aan literatuur en poëzie zou hij de resterende jaren van zijn leven wijden, had hij zich voorgenomen.
Hij houdt ook van cryptogrammen. Pas had hij zitten piekeren over een woord van negen letters. “Spreekt graag in oosterse raadseltaal en kan ook de lul uithangen,” luidde de omschrijving. Uiteindelijk had hij “zenleraar” neergepend in de lege vakjes. Er waren nog geen kruisende woorden ingevuld, dus hij moest afwachten of zijn oplossing de juiste was.
Vreemdeling in de wereld had hij zich altijd gevoeld. Alsof hij telkens weer onhandig een rol speelde in een toneelstuk waarin hij middenin verzeild was geraakt zonder het begin of einde ervan te kennen. Alleen had hij tot dusver de valbijl weten te vermijden, anders dan Meursault, de hoofdpersoon van L’étranger, die op de laatste bladzijden van het boek wacht op zijn executie door de guillotine. Al is zoveel duidelijk dat de film van het leven voor ons allen even abrupt zal eindigen als deze begonnen is.
Pas wanneer het oog zich opent, bestaat de wereld, merkt Arthur Schopenhauer op. Dus wanneer het oog zich definitief sluit, mogen wij hieruit opmaken, houdt ook de wereld op te bestaan.
Het is in die zin een geruststellende gedachte, dat het gehop van de ene rol van vreemdeling naar de andere in ieder geval tijdelijk een einde kent. Voordat de elementen opnieuw een mensenkind voortbrengen met een bewustzijn waaraan een film zich begint af te spelen, moet er toch een geruime tijd zijn voorbijgegaan. En als zo’n kind uit de moederbuik tevoorschijn komt zetten, wie zegt dan dat het een voortzetting is van een eerder leven? Al deze dingen wist hij zo zeker niet meer.
Je kunt zeggen dat Meursault in al zijn vreemdelingenschap een lijdende mens was. Je kunt hetzelfde zeggen van Harry Haller, de hoofdpersoon van De steppewolf van Hermann Hesse, een l’étranger avant-la-lettre. Van Adrian Leverkühn uit Thomas Manns Doctor Faustus. Tragische figuren uit tragische tijden.
Had het vak vergelijkende letterkunde bestaan op de middelbare school, mijn lieve hemel, wat had hij daar als docent zijn hart en ziel in kwijt gekund. Of was hij als leraar temidden van de jeugd met hun eigen besognes evenzeer een zonderling geweest? Want zoveel staat vast dat tijd, plaats en situatie een duizelingwekkende veranderlijkheid kennen, die een stempel drukt op de betekenis van literatuur en poëzie. En zie het tempo hiervan maar bij te benen.
Hij moest denken aan literatuur uit de krakersperiode, Plaatstaal van Natasha Gerson en Advocaat van de Hanen van Adri van der Heijden. Ging dit over lijdende mensen in tragische tijden? Als er iemand is die ertoe in staat zou zijn en het zou willen, dan kun je alles uit alle periodes duiden in menselijke tragiek en boeddhistisch lijden, maar of het hoogstaande literatuur of poëzie zou voortbrengen, hij waagde het te betwijfelen.
Boeddhisme heeft iets hopeloos ouderwets, evenals het rooms-katholicisme. Ieder kan uit een historische ontwikkeling van twintig, vijfentwintig eeuwen iets kiezen wat van zijn of haar gading is en op basis van eruit opgedane inspiratie en bijkomende uitleg er op los geloven. Het levert echter nauwelijks levende, eigentijdse literatuur of poëzie op, verbeelding die mensen aanspreekt en grijpt en zich in nieuwe vormen voortplant. Wat is de toekomst van een dode dharmataal die bij gebrek aan levende verbeelding moet steunen op exegese van begrippen uit een eeuwenoude voorstellingswereld?
Jeroen Bokhoven zegt
De dharma is wat het is. “Ouderwets” ed zit in jouw hoofd….Als je wilt dat het boeddhisme poëzie oplevert zal je ze zelf moeten schrijven. Succes!