De Boeddha is voor Ujukarin en vele anderen een ultieme inspiratiebron. Maar hij en zijn sangha laten zich ook inspireren door een aantal andere leraren, in de letterlijke zin van het woord. Wat steek je van deze unieke mensen op, qua kennis en met name gedrag. Ujukarin schreef voor het Boeddhistisch Dagblad een drieluik over drie dharmaleraren/inspiratoren uit India. Vandaag deel drie en slot: Dhardo rinpochee (Tibet)
Ontmoeting
We gaan weer terug in de tijd. Het is november 1953, en je bezoekt het Indiase Bodhgaya – de plaats waar de Boeddha verlichting bereikte. Na de zomerhitte en de regenperiode is het koeler aan het worden; dagen met zuidenwind geven nog warme nachten, maar noordenwind kan een klamme bries en stevige nachtelijke riviermist brengen. Je verblijft in een onderkomen van het Maha Bodhi Instituut, één der weinige pelgrimsverblijven die er zijn. Gaya werd pas tientallen jaren later zo massaal op pelgrimstoerisme gericht als het nu is.
Op een ochtend, voordat je naar de grote tempel wilt gaan, zie je een druk gebarende en pratende monnik bij de in aanbouw zijnde Tibetaanse gompa, vrijwel gelegen naast de tempel. Bij de monnik is een man, die aan zijn verschijning te zien is, overduidelijk een lama moet zijn. Als je voorbij loopt komt de monnik ook buiten het hek en volgt dezelfde route als jij, dus je probeert een gesprek aan te knopen.
Hij heet Tsering en blijkt opvallend goed Engels te praten; de man die je naast hem zag blijkt inderdaad de abt, zijn naam is Dhardo rinpochee. Tsering vertelt dat volgende week vanuit diverse gebieden van Tibet (formeel in die tijd nog onafhankelijk maar met een steeds dominantere Chinese bezettingsmacht) karavanen met lama’s en monniken verwacht worden, om hier de belangrijke jaarlijkse vollemaanspoedja te vieren.
Met de verscheidenheid van de twintig monniken die nu al in de gompa verblijven, zijn alle vier de Tibetaanse scholen vertegenwoordigd. Op basis van telefoongesprekken met lama’s en monniken in de karavanen die nu al India binnengetrokken zijn, overleggen de monniken met de abt over de planning en zelfs de ‘tafelschikking’ tijdens de rituelen– die moet namelijk zaken als senioriteit, status van hun klooster en leraarschap etc. etc. eer aan doen. Tsering meldt dat dit één van de hoofdpijndossiers van Dhardo is. Waardoor de abt regelmatig twijfelt of deze ‘baan’ nu wel goed bij hem past. Hij heeft regelmatig heimwee naar het veel koelere Tibet, maar vooral naar de kansen om vervolgstudies aan een tantrisch college te volgen, iets wat hem in zijn baan-sinds-twee-jaar hier niet zal lukken.
Vlakbij de tempel komt een tweede groep Tibetaanse monniken in de buurt, maar verrassend genoeg houden ze gepaste afstand van Tsering en jou. Ze willen overduidelijk geen contact maken. Je vraagt Tsering wat er aan de hand is, en hij mompelt slechts ‘Rinpochee en zijn rechterhanden zoals ik, zijn niet bij iedereen populair’. Pas na verdere ontmoetingen met Tsering en twee andere Engelssprekende Tibetanen ontstaat een helder beeld van de situatie. Blijkbaar trof Dhardo, toen hij in 1951 deze functie kreeg, weliswaar een groeiende Tibetaanse gemeenschap aan, maar ook naar zijn smaak een ‘zootje ongeregeld’.
Enerzijds was de groep monniken vrij laks in het navolgen van de vinaya, de leefregels voor monniken, anderzijds toonde de groep zich meer op traditionele status gericht dan op het helpen van de Indiase buren en de groeiende groep Tibetaanse pelgrims- en zelfs jegens de gaandeweg meer permanent in India wonende Tibetaanse vluchtelingen. Met zowel discipline als ook zeer openstaand voor tegenargumenten over toepassing van met name de mineure leefregels, pakte Dhardo de wanorde aan, sprak een ieder aan op het naleven van de vinaya, maar spoorde ook allen aan om met de beperkte financiële middelen te doen wat mogelijk was om de bouwprojecten van de grond te krijgen. Soms was Dhardo- zeer onconventioneel in werkkleding te zien naast de Indiase bouwvakkers op de bouwplaatsen, en spoorde hij de andere Tibetanen aan ook de handen uit de mouwen te steken. Beide eigenschappen, discipline en geïnspireerde energie, leverden rinpochee vrienden op, maar ook de nodige vijanden.
Natuurlijk wil je meer weten en probeer je nog een interview met rinpochee te regelen, maar een vertaler die over de nodige tijd beschikt, is moeilijk te vinden. En zelf spreek je geen Hindi, dus dat gesprek gaat helaas over. Toch verlaat je Bodhgaya met niet alleen blijvende indrukken van de plaats en verlichtingstempel, maar ook met een affiniteit met deze lama, die in een voor hem vreemd land zo zijn best doet de dharma-idealen levend te houden.
Biografisch
Dhardo (1917-1990), leefde de eerste dertig jaar van zijn leven volgens een gangbaar patroon voor een tulku (herkenning van de wedergeboorte van een spiritueel hoogstaand Tibetaan). Mentoren maakten hem onder meer wegwijs in de monniks- en geshe-training. Dat was niet eenzijdig want de interessante nuance was dat zijn leraren zowel uit de Gelugpa- als Nyingma-school kwamen, overeenkomstig het pad dat hij in een vorige incarnatie volgde. Tijdens zijn strikte training aan een tantrisch college in Lhasa, openbaar zich de zwakke gezondheid van Dhardo, die de Tibetaanse artsen niet konden genezen.
Hij werd daarom naar India gestuurd, en wel naar Kalimpong en het nabije Darjeeling. Daar lukte het de Indiase artsen wel om Dhardo snel weer op de been te brengen. Zo was hij in staat om in India een pelgrimstocht naar de voor boeddhisten heilige plaatsen te maken. Door zijn rijzende populariteit bij de aan etnisch Tibetanen verwante boeddhistische gemeenschap in Noord-India, gaf hij desgevraagd ook wekenlang lezingen en poedja’s.
In 1951 werd met hulp van buitenlandse sponsoren de Tibetaanse Gompa in Bodhgaya opgericht, en juist vanwege zijn ‘buitenland-ervaring’ werd Dhardo door het hof van de Dalai Lama tot abt benoemd. Negen maanden per jaar verbleef hij daar, maar de drie heetste maanden woonde en werkte Dhardo in een gehuurd huis in Kalimpong. De Tibetaanse gemeenschap in dat stadje begon explosief te groeien, door de vlucht uit het door de China bezette moederland. De vluchtelingen waren straatarm.
Dhardo was vooral begaan met het levend houden van de Tibetaanse taal en cultuur– die in Tibet zelf overigens meer en meer onderdrukt zouden gaan worden. Daarvoor richtte hij in 1954 de ITBCI (Indo-Tibet Buddhist Cultural Institute) school op, die het normale in India verplichte schoolcurriculum gaf, zoals Hindi en rekenen, en daarbovenop onderwijs in de Tibetaanse taal en cultuur. In 1956 was Dhardo deel van de ‘delegatie hooggeplaatste boeddhisten’ die door India toerde voor de viering van 2500 jaar boeddhisme. In die hoedanigheid ontmoette hij ook de toen al ernstig zieke dr. Ambedkar.
In 1962 werd Dhardo afgezet als abt van de Bodhgaya gompa, de redenen waren complex, maar aan de hand van de hierboven beschreven episode is dat wel voor te stellen. Nadien woonde hij het hele jaar in Kalimpong; naast werk voor de school en de lokale boeddhistische gemeenschap werd hij ook de formele abt van het Yiga Chöling klooster in het nabije Ghoom, dat o.a. bekend is door Lama Anagarika Govinda. Zijn levensmotto, en nog steeds basis voor het boeddhistisch onderwijs op de school, was:
Koester de Leer
Leef verenigd
Straal naastenliefde uit
Na een laatste pelgrimstocht in 1989, langs alle heilige plaatsen in Nepal, overleed Dhardo in 1990. In 1991 werd een nieuwe tulku (opvolger) geboren en enkele jaren later officieel erkend.
Leraarskwaliteiten ter inspiratie
Hoewel Dhardo grotendeels les gaf aan Tibetanen was hij natuurlijk een volwaardig lama oftewel leraar. En hij is primair door zijn gedrag geschikt om jou te inspireren, zoals ook de Boeddha dat met zijn kwaliteiten doet. Het zijn wederom drie kwaliteiten waarop Dhardo excelleerde.
Ten eerste discipline– in zijn eigen meditatiebeoefening maar ook in alle ethische leefregels die hij aannam, dus de hele Vinaya. Niet als dode letter, welke als dogma nageleefd moet worden, maar als levend overgedragen houvast-voor-nederigheid. Zie daarvoor ook bijvoorbeeld het gedrag van Boeddha zelf, beschreven in de soetra over de monnik-met-dysenterie. Vandaar ook zijn inzet als bouwvakker in Bodhgaya: nergens in de Tibetaanse Vinaya staat dat een monnik niet in overall mag werken. Maar voor het naleven van de regels over bijvoorbeeld persoonlijk bezit en celibaat was hij wél streng. En zowel in Bodhgaya als in Kalimpong leverde dit gedrag hem niet alleen vrienden op.
Compassie zat Dhardo in zijn genen. Vandaar zijn motto ‘Straal naastenliefde (metta) uit’. Dat praktiseerde hij door onafgebroken inzet om middels de Kalimpong-school, Tibetaanse kinderen een toekomst-bewust-van-hun-wortels te geven. Naast de ITBCI kwam er ook een weeshuis voor Tibetaanse kinderen, en een aantal andere parallelle liefdadigheidsprojecten. Verder was Dhardo vanuit zijn hart diep betrokken bij het opzetten en onderhouden van diplomatieke betrekkingen tussen de Tibetaanse regering in ballingschap in India en de Indiase autoriteiten. De in India opgedane ervaring kwam hem daarbij goed te pas. Dhardo hielp o.a. de tantrische college’s in Dalhousie open te houden, wederom vanuit zijn diepste overtuiging dat alleen authentieke Tibetaanse boeddhistische kennis en cultuur de Tibetanen op het juiste levenspad kan houden.
Dhardo viel ook op door zijn streven om de geest en niet de letter van het boeddhisme te volgen, hij keerde zich ook tegen te literaire neigingen in wat toch een mahayana/vajrayana-school zou moeten zijn. Problemen zoals de tafelschikking tijdens poedja’s en maaltijden, zou ik met mijn bescheiden begrip toch echt ‘naar binnen geslopen hinayana’ oftewel literalistische bekrompenheid durven noemen. Voor een goede verstaander, de term hinayana associeert een serieus boeddhist m.i. niet met enige huidig bestaande school. Juist dit volgen-van-de-geest is in het mahayana boeddhisme betiteld als bodhicitta. En vermoedelijk bezat Dhardo rinpochee deze kwaliteit evenzeer als Jagdish Kashyap en Yogi Chen, zoals in eerdere afleveringen beschreven.
Hopelijk helpt het voorbeeld van Dhardo jou ook om kwaliteiten zoals deze te ontwikkelen.