Het gebeurde gisteren, ik was druk bezig met het in elkaar zetten van de krant en tegen elf uur werd er aangebeld: dingdong. Als schuwe monnik schrok ik van het geluid. Ik wist gelijk dat het broeder Bernardus, die een verdieping lager in het gebouw van de Kloosterbunker woont, niet was, want die roffelt ook nog op de ramen. Maar wie was het dan wel? Mijn nieuwsgierigheid won het van mijn schuwheid en ik opende de poort van de Kloosterbunker.
Voor de deur stond een in het zwart geklede man met een papieren zak in de armen waaruit de koppen van prachtige bloemen staken, witte rozen, fijn groen en zo meer. ‘Bent u de heer Ha Hoek’, vroeg de man. Hij wees naar het naamplaatje tegen de gevel, uit mijn zicht, waarop stond: Teus en Caroline van der Watert. ‘Ja, ik ben Ha Hoek en trek u niks aan van het naamplaatje, dat hangt er om mensen op hun schreden te doen terugkeren alvorens ze aanbellen.’
‘Ik heb bloemen voor u’, zei de man, bestemd voor Lies.’ ‘Hier woont geen Lies en de enige Lies die ik ken noem ik Liesje,’ zei ik. De man zei dat het huisnummer klopte en wilde van zijn bloemen af. ‘Bent u de bloemist’, vroeg ik. Dat ontkende de man niet. ‘Neem ze nou maar aan’, zei de man, hij duwde de bos in de papieren zak met een plastic coating in mijn handen. ‘Er zit toch geen bom in’, vroeg ik nog, enkele kilometers verderop ontploffen ze in Bunkerstad vrijwel elke nacht.’ ‘Nee, zei man.’
En daar stond ik met een bos bloemen voor Lies die hier niet woont en ik niet ken. Wat ben ik toch een watje. Ik zette de bos in een vaas met water en strooide een zakje mest bij de bos. Ook al ben je ongewenst er moet toch goed voor je gezorgd worden. Na een half uur was ik klaar met de krant en bekeek nieuwsgierig het kaartje dat bij de bos hoorde. Het was een hartengroet na een vervelende periode. Er stond ook een telefoonnummer van de afzender op het kaartje, ook een bewoonster van de Kloosterbunker. Ik belde haar. ‘Er zijn bloemen bij mij bezorgd die niet voor mij zijn.’ ‘Ja, zei de vrouw, ik had een hoger nummer moeten opgeven. Mag ik ze komen ophalen?’
Ik stopte de bos bloemen weer in de papieren zak en overhandigde die even later aan de jonge vrouw. Het leven in de Kloosterbunker is nooit saai. Zeg het met bloemen.
Moedig voorwaarts!
Moge iedereen gelukkig zijn, met name jij.