Het is lente en ondanks het stormachtige weer van begin april beginnen de kleuren overal door te breken in een veelheid van tinten groen, wit, roze en geel. Nog maar zes á zeven weken geleden waren het kale takken; het blijft een wonder. Iedere lente doet het me denken aan Lentewind:
“Breek je een kersenboom open dan vind je geen bloemen,
maar de zachte lentewind laat duizenden bloesems bloeien.”
Het gedicht is van Ikkyū, zenmeester uit het Japan van de 15de eeuw. Hij was een uitzonderlijke zenmeester. Hij ontvluchtte de kloosters in een periode van de geschiedenis dat er een diepe verstrengeling met de politiek van het shogunaat was gevestigd. De kloosters waren verstrikt geraakt in de handel van sake en een certificaat van verlichting was te koop. Ze waren onderdeel van een corrupt systeem, wat de authentieke zenpraktijk in een negatieve spiraal had gebracht. Ikkyū was een rebel en leefde met passie. Zijn verkiezing tot abt na het overlijden van zijn leermeester, leidde tot een keerpunt in zijn leven. Hij was dertig en verkoos het onzekere bestaan van een zwervende bedelmonnik. Toen hij veertig was en zijn faam tot grote hoogte was gestegen, werd hem opnieuw de functie van abt aangeboden. Na tien dagen hield hij het voor gezien. Bij zijn vertrek liet hij de volgende regels na, die onverbloemd een weerspiegeling zijn van zijn levensvisie (1980, 214):
“Tien dagen in deze tempel en mijn geest is in grote verwarring geraakt,
mijn voeten verstrikt in ambtenarij.
Mocht je mij op een goede dag willen opzoeken,
probeer de vismarkt, de kroeg of het bordeel.”
Op zijn tachtigste werd hij alsnog abt van Daitoku-ji, het aan het keizerlijke hof gelieerde klooster, waar hij met zijn grote liefde de non Mori woonde in een naastgelegen kluizenaarshut. Hij werd 87 jaar. Het grootste deel van zijn leven zwierf hij als bedelmonnik door het land en gaf hij onderwijs aan iedereen die het horen wilde: zwervers, prostituees, kunstenaars, zakenlui en gewone mensen uit de dorpen, gehuchten en steden van Japan. Ikkyū richtte zich op de gewone Japanners, wat in die tijd zeer ongebruikelijk was, want zen was voorbehouden aan de elite en de klasse van samoerai. Die beheersten het oud Chinees dat de gangbare taal was voor religieuze- en literaire teksten. Het is vergelijkbaar met het Europa uit de tijd van Eckhart toen Latijn de gangbare taal voor religieuze teksten was. Eckhart gebruikte het Duits voor zijn preken aan de kloosterzusters, voor wie hij zielzorger was.
In meerdere opzichten was Ikkyū anders dan de meeste zenmeesters van zijn tijd. Hoover vergelijkt hem met de ch’anmeesters uit de hoogtijdagen van het oude China gedurende de Tang periode die worstelden met transmissie van hart tot hart ‘ishin-denshin’ en vernieuwend waren geweest in het ontwikkelen van de koan praktijk (1980, 215). Ikkyū trok volgelingen uit alle rangen en standen en vierde met hen blijmoedig het volle leven van alledag. Hij hield zich niet aan de leefregels van zenmonniken zoals celibaat, waarover straks meer, en vegetarisme. Dit was niet de afwijzing van regels sec, maar het ging om een hogere waarde. Wat betreft het vegetarisme ging het hem erom zich niet te willen onderscheiden van de gemiddelde Japanner die gewend was aan een dagelijks dieet met vis[1].
Van Ikkyū was bekend dat hij een zoon van keizer Go-Komatsu was met wie zijn moeder, een hofdame, een relatie had gehad. Tot op de dag van vandaag is hij geliefd onder Japanners, vooral onder jongeren. Hij is bekend uit de talloze stripverhalen en tekenfilms die er over hem zijn gemaakt, waarin Ikkyū met wijsheid en rebellie figureert en de gevestigde orde steeds te slim af is.
Ikkyū beschouwde liefde, hartstocht en passie als de zuivere expressie van de ware leer, mits die gelijkwaardig was en tot wederzijdse vervulling leidde. De ervaring van de liefde zelf was voor hem een symbool van verlichting. Hij bedoelde daarmee liefde in het algemeen én de liefde en erotiek in hetero- én homoseksuele relaties. Hij maakte geen onderscheid. Liefde is een deugd, was zijn overtuiging, omdat ze de schoonheid van onze ware natuur tot uitdrukking brengt. Hij geeft hiermee een sacrale dimensie aan liefde, erotiek en de lichamelijke ervaring van seksualiteit die verbinding zoekt, opgaat in het Ene en dualiteiten overstijgt in één lichaam. Daartegenover staat de op de eigen persoon gerichte lustbeleving die de ander gebruikt, isolerend werkt en geen verbinding zoekt. Hij gaf daarmee een verdieping aan de ware betekenis van liefde waarin lichaam en geest versmelten en één zijn. Hij genoot van het leven, wat uit zijn liefde voor de natuur, de muziek, poëzie en kalligrafie sprak. Op zijn oude dag kreeg hij een relatie met zijn grote liefde de non Mori met wie hij musiceerde, zij op de koto, een lange citer, hij op de shakuhachi, een rechte fluit. Aan die relatie danken we subtiele, poëtische liefdespoëzie. Ikkyū’s bijdrage aan de ontwikkeling van de zencultuur is aanzienlijk, hij gaf een nieuwe impuls aan de theeceremonie. Alle dagelijkse handelingen in het leven waren voor hem als een beoefening van zazen.
“Breek een kersenboom open en er zijn geen bloemen,
maar de zachte lentewind laat duizenden bloesems bloeien.”
Wat Ikkyū zegt in deze regels is, dat we de loop van de dingen moeten afwachten, geduld beoefenen en wachten op het juiste moment. Dat is niet makkelijk, want we willen het liever op onze manier, zoals wij het willen, wij willen in controle zijn! De bloesemtak als metafoor voor ons leven. “Niet mijn wil” leerde ik van mijn eerste leraar, Nico Tydeman. Verdragen en het uithouden bij ziekte, ongemak en tegenslag. Het was ook de leefregel van Nietzsche: ‘Amor Fati’, wat betekent: wees moedig en aanvaard je lot. Aanvaardt wat is en maak het tot de opdracht in je leven; onderzoek wat het jou hier en nu wil zeggen.
De bloesemtak met bloesem die vrucht draagt, afsterft en in de volgende lente weer opnieuw bloesem draagt, als metafoor voor ons eigen leven met haar wisselende perioden van voorspoed en tegenslag, angst en gemoedsrust, woede en vrede in het hart, waarin innerlijke groei ons als genade kan toevallen. Breek je een kersenboom open dan vind je geen bloemen, maar de zachte lentewind laat duizenden bloesems bloeien. Alles heeft zijn eigen tijd, want als je een vlinder helpt om uit de pop te komen, zal ze nooit kunnen vliegen en het zelfs niet overleven. Die krachtsinspanning is essentieel om sterke vleugels te ontwikkelen om de wereld in te kunnen fladderen.
Dat geldt ook voor ons. Wachten en waken zodat die diepere laag in ons als genade kán openbloeien. Geduld betrachten waar dwingen en versnellen niet werkt. In een ander opzicht doet het denken aan het beeld van de ‘wounded healer’ van Joan Halifax. We zijn pas écht en wezenlijk in staat er voor anderen te zijn en diep te luisteren, als we zelf verlies hebben geleden in het leven en de pijn en wanhoop hebben doorstaan, wat ons hart zacht en dankbaar heeft gemaakt en vervuld van liefde en mededogen voor onszelf én alle anderen. We worden er vollediger mensen door. In moeilijke en weerbarstige tijden zei mijn moeder altijd: gewoon blijven doorademen, het uithouden, ooit zal het anders zijn. Worstelen als de vlinder.
In de stilte van onze meditatie richten we onze blik naar binnen, opdat we kunnen afdalen naar een diepere laag in ons, waar we heelheid ervaren. Zo kunnen we vrede vinden met het bestaan, onze kracht aanboren en ons verbonden weten met alle andere zwoegers in deze wereld.
“Als we meebewegen met wat is en gedachten en weerstand opgeven,
worden we gedragen door het leven zelf.”
Daar raken we aan het wonder van het bestaan: de tak met de kersenbloesem, onze ware natuur.