Ik ben geen deskundige op het gebied van de Lotus-Soetra, maar dat hoeft toch ook niet? De soetra brengt mij op allerlei gedachten en die wil ik met lezers van het BD delen. Hoeveel afleveringen deze serie gaat tellen, is pas na de laatste aflevering bekend. Deze keer:
De parabel van de Parel in het kleed
Die hele Lotus-soetra is zo on-Nederlands – of moet ik zeggen zo on-Westers – dat de meeste westerlingen er niets mee op hebben. Ze vinden de soetra overdreven, zwaar over de top, bombastisch, ongeloofwaardig en noem maar op. Of ze vinden het juist mysterieus, vol geheimtaal, te diep om te bevatten of nog iets anders. En ik denk dan: de Lotus-soetra komt gewoon uit een andere tijd en een andere cultuur met een andere manier van dingen vertellen, uitleggen, overbrengen. In de rechttoe rechtaan over-directe stijl van veel Nederlanders zou de Lotus-soetra misschien op een paar A4tjes geschreven kunnen worden, hoewel… wij kunnen er ook wat van, met onze rapporten van honderden pagina’s over van alles en nog wat. Bla bla bla … dan kies ik toch voor de Lotus-soetra.
Wij kennen de uitdrukking: praten als Brugman. De Lotus-soetra heeft het over Poerna. Poerna is een bodhisattva met een gouden tong. Hij heeft – zoals dat hier heet – de gave van het woord. Hij is in staat om iedereen, maar dan ook letterlijk iedereen – zelfs de meest verstokte tegenstanders van boeddha’s leringen – te boeien met zijn verhalen. Natuurlijk hebben die verhalen slechts één enkel doel. Dat doel is: boeddha’s leer uitdragen. Op zekere dag vraagt hij Shakyamuni om toestemming om naar Sjonaparanta te gaan. Zeg maar: het hol van de leeuw! De mensen die in Sjonaparanta leven staan erom bekend dat ze ongastvrij, kwaadwillend, onbetrouwbaar en zelfs regelrecht vijandig kunnen zijn. En juist aan hén wil Poerna boeddha’s leer gaan vertellen.
Shakyamuni vraagt:
Wat ga je doen als ze niet naar je willen luisteren?
Poerna antwoord: … dan zal ik blij zijn dat ze me niet uitlachen.
En wat als ze je wél uitlachen?
Poerna: … dan zal ik blij zijn dat ze geen kwaad van me spreken.
En wat als ze wél kwaad van je spreken?
Poerna: … dan zal ik blij zijn dat ze geen stenen naar me gooien.
En als ze wél stenen naar je gooien?
Poerna: … dan zal ik blij zijn dat ze me niet met messen hebben gestoken en zwaar hebben verwond.
En wat als ze je wel met messen steken en zwaar verwonden? Het is niet eens uitgesloten dat ze je doodsteken.
Poerna: … Ik zou het een eer vinden te sterven voor de verspreiding van uw leer.
Poerna geeft hiermee hetzelfde weer als wat allerlei christelijke en islamitische martelaren later hebben gezegd. Sterven voor de leer. Kan er iets mooiers zijn? Kortom: niks nieuws onder de zon. Hoewel, Poerna sprak zijn woorden duidelijk vóór Christus, dus misschien was het in zijn tijd wel degelijk iets nieuws onder de zon, en was al het andere daarna gewoon herhaling onder een andere sausje.
Wat was nu het geheim van Poerna om boeddha’s leer voortreffelijker dan wie dan ook over te brengen? Dat geheim bestaat uit drie punten. Het eerste punt is dit: hij liep nooit te ver voor de muziek uit. Hooguit een half stapje. Dat wil zeggen dat hij nooit het contact met zijn toehoorders verloor. Sterker nog, hij bleef heel dicht bij hun leef- en denkwereld, zodat zij hem moeiteloos konden volgen. Het tweede punt is: hij begon met iets aantrekkelijks. Hij wist zijn toehoorders te pakken met aanlokkelijke woorden. Dat betekent niet dat hij hen stroop om de mond smeerde of zo, nee… wel dat hij ze iets vertelde waarvan ze dachten ‘dáár wil ik wel wat meer van weten’. Poerna voelde intuïtief aan dat hij zijn gehoor kwijt zou raken wanneer hij zou gaan vertellen over zaken waar zij (nog) helemaal niets mee hadden. Met vissers moet je dus praten over vissen, met veeboeren over koeien, met akkerbouwers over gewassen, met garagehouders over auto’s en met bankdirecteuren over geld. Zoiets.
Ten derde keek Poerna nooit op iemand neer. Nooit. Hij keek overigens evenmin tegen iemand op. Iedereen voelde aan dat hij op gelijke hoogte met hen stond, hoog of laag… maakte niks uit. Deze drie punten gelden ook vandaag de dag voor mensen die iets aan anderen willen overbrengen:
- leg en houd contact door zo dicht mogelijk bij de leef- en denkwereld van de ander te blijven;
- gebruik taal en woorden die de ander ook gebruikt;
- sta als mens nooit boven of onder het niveau van de ander.
Hoe ook, in de Lotus-soetra staat dat een grote schare bodhisattva’s uiteindelijk allemaal Illustere Leermeesters zullen worden en uiteindelijk ook allemaal boeddha’s. Een aantal bodhisattva’s die naar Shakyamuni hebben geluisterd en nu pas snappen dat ook zij uiteindelijk boeddha’s zullen worden, tonen berouw over hun dwalingen (vraag mij even niet hier verder op in te gaan. Alles wat niet direct tot verlichting leidt, heet dwaling). Na een uitvoerige inleidende tekst vertellen zij de volgende parabel (naverteld in mijn eigen woorden):
Komt een straatarme man bij een steenrijk geworden vriend. Na een copieuze maaltijd valt de arme man in een diepe slaap. Dan wordt de rijkaard plots weggeroepen. Omdat hij vermoedt dat zijn arme vriend al weg zal zijn wanneer hij terugkomt, wil hij hem een kostbare parel meegeven die hij dan kan verkopen, zodat hij niet langer arm zal zijn. Mar hoe geef je een kostbare parel? Hij weet niks beters te bedenken dan die parel in de voering van de stoffige jas te naaien…
De arme man wordt natuurlijk een keer wakker en verlaat het huis van zijn gastheer. Met jas! Maar zonder de parel in de zoom op te merken.
Er gaan vervolgens jaren voorbij. De rijke man wordt nog rijker, en de arme man nog armer. Hij weet nipt het hoofd boven water te houden door allerlei klusjes aan te nemen. Wanneer de twee elkaar weer ontmoeten, is de rijke man verbaast. “Wat is dat nou?”, vraagt hij. “Moet je nog steeds vuil werk doen? Dat is toch nergens voor nodig?” En dan vertelt hij over de parel in de voering. Die heeft de arme man nooit opgemerkt.
Het moge duidelijk zijn dat wij allemaal die arme man zijn, en Boeddha de rijke vriend. Wij dragen allemaal een kostbaarheid met ons mee, die we niet opmerken, tot we er op gewezen worden.
Ik vergelijk deze parabel even met het bij ons meer bekende sprookje van ‘de prinses op de erwt’. Dat sprookje kun je als volgt uitleggen: Wij zijn die prinses. (Ja, mannen ook!), en wij voelen dat er iets is dat ons uit de slaap (van onwetendheid) houdt, hoeveel matrassen er ook op elkaar gestapeld worden. Die matrassen zijn niks anders dan lagen zogenaamde leerstof, genaamd lager onderwijs, middelbaar onderwijs, beroepsonderwijs, krantennieuws, en ga zo maar door. Jaar na jaar leggen we weer een matras van levenservaring op die erwt (= eetbare parel) maar het blijft prikkelen. Vul zelf maar verder in. Ieder van ons is een echte prins(es). Zeg maar bodhisattva, of (beter nog) boeddha. Alleen nog even die erwt tevoorschijn halen, lees: die matrassen wegdonderen.
(wordt vervolgd)