Hoe er een einde kwam aan een halve eeuw van zelfbedrog.
Beste Hans,
Hoe ben jij tot verlichting gekomen?
Beste Romi,
Ik ben niet tot verlichting gekomen, ik ben tot niet-weten gekomen.
Romi: Is verlichting geen niet-weten?
Hans: Niet-weten geeft verlichting.
Romi: Wat is niet-weten?
Hans: Gewoon, dat je het allemaal niet meer weet en niet meer zo nodig hoeft te weten. En daarvoor uitkomt.
Romi: Wat was jouw weg?
Hans: Ik deed maar wat of werd maar wat gedaan, zo is het ongeveer gegaan. Zo gaat het nu nog steeds – nergens heen.
Romi: Wat is er dan nieuw? Waarom ben je het niet-weten gaan noemen?
Hans: Nieuw is dat ik het na een halve eeuw van zelfbedrog eindelijk doorkreeg, aangenomen dat ik mezelf nu niet opnieuw bedrieg. Doorkrijgen dat je het niet doorhebt is een innerlijke omwenteling die een naam mag hebben.
Romi: We doen maar wat en jij hebt dat nu eindelijk door.
Hans: Niet we, ik. Ik doe maar wat en ik heb dat nu eindelijk door.
Romi: We kunnen niet voor anderen spreken.
Hans: Anderen misschien wel, dat kan ik niet beoordelen.
Romi: Jij kunt alleen voor jezelf spreken.
Hans: Eigenlijk ook niet, maar ik wil het niet meteen te moeilijk maken.
Romi: Wanneer kreeg je het door?
Hans: Midden in een periode van koortsachtig nadenken, waarin ik voor mezelf probeerde te redden wat er te redden viel.
Romi: Waar dacht je zo koortsachtig over na?
Hans: Over pyrronisme ging het op dat moment, over perspectivisme, scepticisme, subjectivisme, postmodernisme en zo. Filosofieën die van gaten kaas proberen te maken.
Romi: Wat gebeurde er precies?
Hans: Tja, wat gebeurde er precies. Ineens zag ik de gaten. Brak het lijntje. Brandde er iets door. Sloeg mijn verstand op tilt. Game over.
Romi: Hoe voelde dat?
Hans: Je zou het misschien niet denken, maar na mijn, eh… geestelijk bankroet was ik ongeveer een maand euforisch. Uitgelaten blij en tegelijk verbijsterd dat mijn opgang, want zo voelde het, nu net mijn afgang moest wezen, want zo voelde het.
Ik had ogen als kolen, kon, tot groot vermaak van mijn vrouw, bij iedere gedachte alleen nog maar stamelen: ‘En dat ook niet!’
Romi: Meer woorden had je niet.
Hans: Meer woorden had ik niet nodig.
Romi: En toen?
Hans: Werd ik langzaam rustiger. Niet-weten verliet me niet meer, heeft me nooit meer verlaten. Maar mijn stemming sloeg om en een half jaar later, het was net lente geworden, begon het grote huilen.
Dag in dag uit liepen zonder aanwijsbare reden de tranen over mijn wangen. Soms had ik het niet eens door. Ik was niet angstig of depressief, niet boos of opstandig, niet geslagen of verslagen. Alleen maar verdrietig.
Romi: De donkere nacht van de ziel.
(‘De donkere nacht van de ziel’ is een uitdrukking van Johannes van het Kruis waarmee hij verwijst naar de periode van niet-weten waar de mysticus volgens hem doorheen moet voordat God zich – op zijn eigen tijd en initiatief – in de ziel openbaart.)
Hans: God nee, ik moest gewoon veel huilen. Ik denk dat ik in de rouw was. Dat ben ik geloof ik nog steeds. Niet-weten went nooit. Het is zo’n opluchting, en dat blijft het. Het is zo’n klap, en dat blijft het.
Maar je krijgt hem er nooit bij, hè, de reden. Er zijn op ieder moment van je leven wel honderd redenen om te huilen, maar die zijn er ook als je niet huilt. Waarom nu ineens wel?
Romi: Hoe lang duurde dat?
Hans: Een half jaar zowat. In de loop van de zomer droogden mijn tranen geleidelijk op.
Romi: En sindsdien ben je onverdeeld gelukkig.
Hans: Haha. Daarna volgden wat ik mijn woestijnjaren noem. Los zand, zo ver ik kon kijken. Wandelende duinen en Hans wandelde mee, niet naar huis en niet naar zee. Ook dat ging voorbij, min of meer, al weet ik niet precies wanneer.
Romi: Kun je wel zeggen waardoor?
Hans: Nee. Er ging geen inspanning, ervaring, openbaring, gebeurtenis of ontwikkeling aan vooraf. Het ging gewoon voorbij. Al is een deel van mij in die woestijn achtergebleven.
Romi: En het andere deel?
Hans: Ligt braak.
Romi: Ben je nu wel onverdeeld gelukkig?
Hans: Nee joh, ik ben nooit onverdeeld gelukkig geweest. Daar was ik helemaal niet op uit. Ik ben ook nooit onverdeeld ongelukkig geweest. Ik ben bij mijn weten nooit onverdeeld geweest – ja, onverdeeld verdeeld, zolang ik me kan heugen. Vandaar misschien dat ik zo graag wilde weten hoe het zit. Wat de clou is van dit leven, of de grap.
Romi: En, wat is de clou van dit leven, of de grap?
Hans: Willen weten wat de clou is van dit leven, of de grap?
Romi: Hoe voel je je tegenwoordig? Wat is je grondstemming?
Hans: Ik voel me zoals ik me voel, nu eens zus, dan weer zo. Waar die gevoelens vandaan komen weet ik niet, ik kan er vaak geen touw aan vastknopen. Probeer ik het toch, dan raak ik zelf in de knoop. Maar onder dat gewoel heerst wel iets van eh… joepie. Ingehouden jubel. Dankbaarheid.
Romi: Dat je er mag zijn?
Hans: Niet dat ik er mag zijn. Dat ik dit mag meemaken nu ik er toch ben.
Romi: Klinkt niet direct als verlichting.
Hans: En vele malen per dag een gevoel van bevrijding. Iedere keer dat een gedachte het veld ruimt, waardoor ik weer alle kanten op kan.
Romi: Bevrijding in de zin van verlichting?
Hans: Het ene pak van mijn hart na het andere.