Prajñāpāramitā, madhyamaka, anutpāda, pātāti pātātā.
Deel 7 van een serie van 7 artikelen over Indra’s net.
In de afgelopen week heb ik het gehad over de onverbrekelijke samenhang tussen woorden, gedachten, vragen, betekenissen en stellingen, dat wil zeggen, tussen elementen van de geest.
Het boeddhisme stelt dat alle zaken (dharma’s), zowel geestelijke als stoffelijke, alleen afhankelijk bestaan – voorwaardelijk, wederkerig, in onverbrekelijke samenhang. Op zichzelf beschouwd zijn de dharma’s niets. Het Ding-an-sich bestaat niet, net zomin als het subject of het object. Voorwerpen hebben geen wezen, wezens geen zelf. De geest kan de dharma’s van elkaar onderscheiden, of meent daartoe in staat te zijn, maar in werkelijkheid zijn ze ondeelbaar.
De leidende metafoor voor deze gedachte is Indra’s net (Indrajwāla): een wereldwijd web met juwelen op de knooppunten die elkaar eindeloos reflecteren. Ieder knooppunt is verbonden met alle andere en elk juweel weerspiegelt alle andere.
Het net van Indra wordt volgens de Wikipedia voor het eerst genoemd in de hindoeïstische Atharva Veda, later in de Avatamsakasoetra om de boeddhistische begrippen van leegte (śūnyatā), niet-zelf (anātman) en afhankelijk ontstaan (pratītyasamutpāda) aanschouwelijk te maken.
Of je het nu over de geest hebt of over de stof, over concepten, dingen of wezens – hoe langer je kijkt, hoe meer samenhang je ontdekt tussen de schijnbaar autonome elementen en hoe moeilijker het wordt om ze uit elkaar te houden. Geen onderscheid weten te maken is een belangrijk aspect van niet-weten en Indra’s net is daarvoor een fraaie metafoor.
Spirituele en religieuze begrippen, beeldspraken en uitspraken fungeren vaak als eufemisme voor onze onwetendheid (‘Gods wegen zijn wonderbaarlijk’), en dat geldt ook voor Indra’s net. Vooral niet toegeven dat het leven een warboel is, dat het je boven de pet gaat, ze mochten je eens uitlachen.
Beter je pet afzetten, je kop kaalscheren, een pij aantrekken en op gedragen toon in termen van vreemde of dode talen verkondigen dat alles zonder zelf is, afhankelijk ontstaat, interpenetreert, de boeddhanatuur heeft, pātāti pātātā.
Dat prajñāpāramitā noemen, de perfectie van de wijsheid of de wijsheid voorbij alle wijsheid. Met de pet rondgaan en je toehoorders laten betalen voor je mooipraterij alsof jij wijzer bent dan zij. Dat dana noemen zodat zij bedelaars lijken en niet jij.
Zelf zeg ik altijd waar het op staat, recht voor zijn raap, knollen voor citroenen, gratis en voor niets. Waar het dan op staat? Nergens op, niet dat ik weet. Alles hangt in de lucht als een wereldwijd web met lachspiegels op de knooppunten die elkaar eindeloos vervormen.