Kerst en Nieuwjaar markeren speciale momenten in de loop van het jaar. Wat beweegt ons om naast alledaagse ook buitengewone tijden te onderscheiden?
De christelijke kalender levert ons feestdagen. Verder krijgt de overgang naar het nieuwe jaar explosieve nadruk. Sinds er vakbonden zijn, onderbreken vakantieweken de vaste werktijd. Er zijn nationale feest- en gedenkdagen. En overigens wordt het tijdsbesef ons van uur tot uur ingepeperd door de organisatie van de samenleving. De klok is alom aanwezig. We dragen de tijd om onze pols.
Wat de omgang met de tijd betreft, moet ik terugdenken aan mijn eerste veldwerk, bij de Wagenia in Kongo. Als vissers zijn ze afhankelijk van de waterstand in de Kongo-rivier. Zelf wonen ze bij de evenaar, met regenval het hele jaar door, maar stroomopwaarts zijn er droge en natte periodes. Daarom onderscheiden de Wagenia rivierseizoenen. Die tijdsindeling valt bij hen samen met een andere, van de door het jaar wisselende sterrenbeelden. Voor rivier- en nachthemelseizoenen gebruiken ze dezelfde namen. Kolonisatie en kerstening voegden hieraan de westerse jaarindeling toe. Ook al hebben de Wagenia nu horloges en mobieltjes, hun traditie laat mooi zien dat elke cultuur een eigen kijk op de tijd heeft.
In de cultuur van Oost-Nederland zegt men dat iemand die overlijdt ‘uit de tijd gaat’. Dat getuigt van doordachte zingeving. De eindigheid hoort onmiskenbaar bij de menselijke ervaring van de tijd. De dood wrijft ons dat in. De tijd overstijgt ons.
Dat gevoel overstegen te worden lijkt een voorname reden om de tijd in te delen. Uiteindelijk hebben we geen controle over de tijd, maar we negeren dat gegeven, elke dag weer. We spelen dat we de tijd hanteerbaar en gebruiksklaar kunnen maken.
Religies dragen daar op eigen wijze aan bij. Begrippen als eeuwigheid, opstanding en reïncarnatie staan voor speelse pogingen om de overstijgende tijd aanvaardbaar en leefbaar te maken.
Kerst brengt jaarlijks een hoopvolle herkansing in onze moeizame omgang met de tijd.