In de Anattalakkhana-Sutta (letterlijk: de Voordracht over het Kenmerk van Zelfloosheid) wijst de Boeddha erop dat de componenten waaruit de mens samengesteld is (P. khandhas) géén énkele stabiliteit in zich dragen. Ze veranderen élk moment. Van moment-tot-moment. Concreet: er is géén kern, géén ‘ziel’ die eeuwig bestaat. Zulke aanname is slechts een wensdroom. Een begoocheling. Met in illusies te geloven kan de mens nooit tot bevrijding komen.
Het inzicht (het ‘zien’) dat de mens geen permanent, onveranderlijk ‘zelf’ is (de overtuiging dat er ‘iets’ bestaat dat gedefinieerd kan worden als ‘ik’) vormt dan ook de eerste mentale schakel (P. samyojana) van de keten die de beoefenaar moet vernietigen om zich te bevrijden uit samsara. Het geloof in ‘persoonlijkheid’ is een door de geest gecreëerde en zorgvuldig onderhouden illusie—’cittakatam bimbam’. (1) Het is dit niet-bestaande ‘zelf’ dat de beoefenaar belet om los te komen van zijn verlangen (P. tanha, lobha) en gehechtheid (P. upadana). Het is dit begoochelende ‘ik’ dat hem verhindert om tot zelfrealisatie (P. nibbana) te komen. Daarom zei de Boeddha dat de bevrijding van de opinie ‘ik ben’ het grootste geluk is van alles.
Welke zijn die ‘componenten’ waaruit wij zijn samengesteld?
Het zijn: het lichaam (P. rupa); de gevoelens/gewaarwordingen (P. vedana); de percepties (P. sanna); de reacties/mentale formaties, datgene ‘wat ons bezielt’ (P. sankharas) en het bewustzijn (P. vinnana).
De Boeddha leert dus dat al deze componenten zonder ‘zelf’ zijn. Anders gezegd: ze zijn veranderlijk, onbevredigend en zelfloos. Alles wat veranderlijk, onbevredigend en zelfloos is moet beschouwd worden als ‘dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf’.
Het resultaat van juist inzicht (P. samma ditthi) is dan ook dat:
‘Een goed onderwezen edele discipel, die dit alles met juist inzicht beschouwt, baalt van fysieke vorm; baalt van gevoelens; baalt van percepties; baalt van formaties; baalt van bewustzijn. Doordat hij ervan baalt, wordt hij passieloos. Doordat hij passieloos is, wordt [zijn geest] bevrijd. Doordat zijn geest bevrijd is, is er de kennis dat zijn geest bevrijd is.’
Schematisch ziet dat er als volgt uit: balen (P. nibbida) → passieloos worden (P. viraga) → tot rust komen, kalmeren/zich bevrijden van ‘worden’ (P. upasama) → inwendige vrede (P. nibbana).
Samengevat: we bevrijden ons van dukkha wanneer we de dingen zien zoals ze wérkelijk zijn (P. yatha bhuta) + wanneer we deze werkelijkheid gelijkmoedig aanvaarden (P. upekkha). Wat voor veel mensen blijkbaar moeilijk te aanvaarden is. Omdat het ingaat tegen al wat hen werd aangeleerd. Ze gaan slaafs voorbij aan het feit dat een leugen die maar dikwijls genoeg herhaald wordt, uiteindelijk een waarheid wordt.
Tenslotte een praktische beoefening voor wie twijfelt aan deze woorden van de Boeddha. Probeer eens te mediteren op je ‘ik’. Op je ‘zelf’. In het NU. Je zal onmiddellijk ervaren dat dit niet lukt. Dat je geest crasht. Als je aandachtig observeert ervaar je énkel ontstaan en vergaan. Udayabbaya. Tegen een duizelingwekkende snelheid. Maar waar elk spoortje van een ‘zelf’ ontbreekt.
Het ‘ik’ verdwijnt in de weidsheid van de stilte van jouw meditatie. Het lost op wanneer je je geest vrijmaakt van concepten. Wanneer je naar de kern gaat. Wanneer je ‘oorspronkelijk gezicht’ (*) in de spiegel van jouw meditatie gereflecteerd wordt.
(1): ‘oorspronkelijk gezicht’: een prachtige metafoor voor onze wáre natuur (van Zenmeester Eihei Dogen). Wanneer er geen golven zijn, zien we de oceaan; wanneer er geen wolken zijn, zien we de blauwe lucht; wanneer we ons niet identificeren met onszelf, zien we onze wáre natuur; ons ‘oorspronkelijk gezicht’.
Niet-identificeren met onszelf wil zeggen: “In wat je ziet, slechts zien wat gezien is; in wat je hoort, slechts horen wat gehoord is; in wat je ruikt, slechts ruiken wat er te ruiken valt; in wat je proeft, slechts smaken wat er te smaken valt; in wat je voelt, slechts voelen wat gevoeld is; in wat je waarneemt, slechts waarnemen wat waargenomen is.” (Bahiya-Sutta, Udana 1-1)