Een vorige weblog ging over de visie van twee leden van de zogeheten Frankfurter Schule, Max Horkheimer en Theodor Adorno. Bij deze groep linkse filosofen horen meer bekende namen, zoals Erich Fromm, Walter Benjamin en Herbert Marcuse. Al ligt het niet zo precies vast wie je onder dit ene label van ‘Frankfurter’ kunt samenvatten.
Het zijn allen denkers die tot weliswaar deels uiteenlopende scherpe analyses kwamen over wat het voor de geschiedenis betekent dat de oude Verlichtingsidealen en doelen van het socialisme zo schijnbaar eenvoudig terzijde konden worden geschoven door de fascisten.
Ook Marcuse (1898-1979) onderkent de totale afgang van het principe van rationaliteit in nationaalsocialistisch Duitsland, maar is ook uiterst kritisch over de naoorlogse ontwikkelingen.
Marcuse is dan de man die onderkent dat de moderne burger eendimensionaal was geworden. Hij wijst op de grote consequenties hiervan. De marxistische theorie was maar al te vaak uitgegaan van een groeimodel van rationaliteit én verzet. De solidaire arbeider of burger die in opstand komt voor de maatschappij als geheel.
Dat positieve mensbeeld staat volgens Marcuse grandioos onder druk. In plaats van een maatschappij met strijd en een opkomende arbeidersklasse trad de consument naar voren. Getrapt in de val van de glitter en gemakken, dat het kapitaal hem voorspiegelt.
Maar Marcuse ziet ook zelf dat het de vraag is of dit zó scherp ligt. Zijn er intussen geen nieuwe politiek actieve groepen die opstaan, die zich niet in de luren laten leggen? Daarover geeft hij, zoals hij zegt, de hoop nog niet helemaal op. Er zijn groepen aan de rand van de maatschappij die kritisch zijn, die verzet plegen, die veel verder willen gaan dan het bestaande een beetje bijschaven.
Juist omdat er gemarginaliseerden bestaan, kan nog altijd de maatschappij als geheel begrepen en als dominante verschijningsvorm aangevochten worden. Toch schept Marcuse uiteindelijk geen hoopvol beeld, maar ziet eerder een maatschappij die de burger als consument heel eenzijdig zijn rol laat spelen.
De wereld als een marionettentheater? Het heeft er veel van. Met een sleutelrol voor de media. Toen wellicht de tv en het pretpark die voor velen bereikbaar werden, nu zou hij misschien wijzen op de dominantie rol van de sociale media waar veel wordt beweerd, maar waar actie en democratisering een kortstondige afwijkende bijkomstigheid lijkt te zijn geworden.
Marcuse werd populair. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw neemt bij links de belangstelling toe voor deze aanvankelijk niet eens zo bekende filosoof. Van meet af aan bestaat bij deze hernieuwde interesse een spanningsveld met een grote individuele vrijheidsdrang en met tegelijk veel inzet en acties voor een betere maatschappij. Er zijn massale Vietnamacties en solidariteit met de bevrijdingsbewegingen in de Afrikaanse koloniën. Die dragen op hun beurt weer bij aan de democratisering in het Westen, zoals de Portugese Anjerrevolutie in 1974.
Met deze veranderde verhoudingen groeide de aandacht voor theorie. Dit was meer dan een academische kwestie. Er leek een echt revolutionair perspectief te ontstaan, waarover de stemming bij links (vaak) hoopvol was. De hernieuwde belangstelling was positief, maar stond van meet af aan ook onder druk door op de achtergrond bestaande kwesties in het reële socialisme, zoals de beperking en onderdrukking van burgerlijke vrijheden. Veel mensen hadden sympathie voor het reële socialisme en wezen op hetzelfde moment veel van de structuur ervan en de ideologische presentatie af.
Het denken over deze kwesties kende veel gradaties, van klakkeloze aanvaarding (‘Even doorbijten’) tot volledige verwerping (‘Totale dictatuur’). Daartussen allerlei nuances, die een grote strijdbaarheid niet in de weg hoefden te staan, zoals vaak bleek in massale solidariteitsacties voor vrede, hogere lonen en democratisering.
In de ideologische discussies van de studenten- en democratiseringsbeweging speelt het boek ‘De eendimensionale mens’ van Marcuse dan een rol. Niet altijd gelezen, maar ieder had ervan gehoord en het leek de posities van nieuwe strijdbewegingen, zoals van studenten, te bevestigen. Het markeert in zekere zin een start, want mede door dit werk ontstond een breder links debat.
Sinds de populariteit van ‘De eendimensionale mens’ werd vaak de ‘repressieve tolerantie’ en vanuit genoemd boek de randgroepentheorie genoemd. Het boek is uiterst pessimistisch over de kans om de arbeidersklasse nog in beweging te krijgen en ziet in beperkte mate alleen nog een rol weggelegd voor gemarginaliseerde groepen, de randgroepen.
Sommige studenten eigenden zich die rol toe, als ideologische legitimatie van een studentenbeweging met een verderstrekkende maatschappelijke betekenis. Die beweging was prima, de genoemde legitimatie echter vaak wat pover, wat de beweging er niet sterker op maakte. Het neemt niet weg dat dit boek een ook voor de praktijk leerzame analyse biedt van de ontwikkeling van wat toen de hoogindustriële samenleving werd genoemd. Marcuse eindigt in zijn boek echter somber, en dat pessimisme had op langere termijn wellicht een sterker effect dan de hele roemruchte randgroepentheorie in haar positieve interpretatie.
Marcuse schrijft: ‘De dialectische theorie is niet weerlegd, maar kan ook geen oplossing bieden. Ze kan niet positief zijn.’ (pp. 269-270) In feite is hier sprake van een omgekeerde stelling vergeleken met de strekking van Marx’ ‘Elfde stelling over Feuerbach’. De consequentie is hier ook tegengesteld aan. Want in plaats mee te werken de wereld te revolutioneren, lijkt het erop dat we volgens Marcuse maar een ‘heideggeriaans in de wereld geworpen zijn’ moeten accepteren en dat de door Heidegger (1889-1976) geschetste technologische en industriële onderwerping van de mens onvermijdelijk, definitief is geworden.
Die onderworpen mens, de hedendaagse burger, profiteert van een betrekkelijk rijk maar totaal eenvormig voorgeprogrammeerd bestaan. Deze mens leeft in één dimensie, waar hij over het algemeen niet meer zelf uit kan ontsnappen.
De uiteindelijk enige of voornaamste ‘oplossing’ die in de redenering van Marcuse dan resteert is dan een buitenperspectief aan te nemen, een weigering nog langer aan deze maatschappij deel te nemen. Het is een soort nietzscheaanse escape van de platte werkelijkheid, waarboven de authentieke mens zich moet verheffen, een ‘grote weigering’ nog verder deel te nemen aan de toch slechts vervreemdende maatschappij.
Aan het eind van ‘De eendimensionale mens’ haalt Marcuse instemmend, als kritiek op de inkapseling, de Franse filosoof Maurice Blanchot (1907-2003) aan: ‘Wat wij weigeren is niet zonder waarde of belang. Juist daarom is de weigering noodzakelijk. Er is een rede die wij niet meer zullen accepteren, er is een schijn van wijsheid die ons schrik aanjaagt, er is een aanbod tot vergelijk en verzoening waar we niet naar zullen luisteren. Er heeft zich een breuk voltrokken. Wij zijn teruggedrongen tot die eerlijkheid die geen medeplichtigheid meer duldt.’ (p. 272)
‘De Weigering’ als thema, zo kom je bij Nietzsche (1844-1900) uit en vorm je ideeën die voorlopers zijn van het postmodernisme van de jaren tachtig en daarna.
Een absolute weigering. Een individu, een persoon kan deze bevrijdende act wellicht soms voltrekken, zijn solidariteit met mensen die dit niet kunnen wordt er dan waarschijnlijk wel mee opgeheven en opgegeven. Bij Marcuse is een ‘grote weigering’ als slot van zijn met veel feiten onderbouwd betoog misschien begrijpelijk, maar zij is leeg en pessimistisch.
De lege absoluutheid, de ontkenning van historisch concrete verbeteringsmogelijkheden, maakt de impact van deze weigering groot en moralistisch. De ‘weigering’ is ten slotte niet ieder gegeven, niet de filosofen, een verlicht burger of elite, maar – en misschien is dat wel weer realistisch in haar absolute negativiteit van dat idee – vooral wél de randgroepen, buitenstaanders en uitgestotenen: ‘Het feit dat ze beginnen te weigeren het spel mee te spelen, is misschien wel het feit dat dit het begin van het eind van een tijdperk aangeeft. Er bestaat geen enkele aanwijzing, dat het een goed einde zal zijn.’ (p. 273)
De paradox neemt op deze manier echter absolute vormen aan. Marcuses analyse opent velen de ogen over de maatschappelijke vervreemding, maar ontneemt hun – in veel opzichten – de hoop. De kritiek leidt tot actie, maar het hopeloze einde speelt op de achtergrond mee.
In die zin bestaat er een overeenkomst tussen de verschillende leden van de Frankfurter Schule, Horkheimer en Adorno, naast Marcuse, die de mens gevangen zien in een geestloos bestaan. Al vind je bij Fromm andere gezichtspunten, praktischer standpunten, een hoopvoller perspectief.
De ideologie van de jaren zeventig en tachtig laat de activist vaak in hoge mate met lege handen achter en dat is ook bij Marcuse zo ondanks zijn grondige analyse en idee over vervreemding en de opstand van randgroepen. Waar kun je je nog met overtuiging op richten?
Het is begrijpelijk dat sommige hedendaagse sociale bewegingen en partijen hier niet met plezier op terugkijken en (van de weeromstuit) vaak maar weinig meer van theorie willen weten. Als een maatschappelijk perspectief mist, houdt de beweging het op den duur echter ook moeilijk vol. De richting raakt zoek, vervolgens overtuiging en inspiratie.
De angst voor abstracte discussie kan ook te groot worden, dus contraproductief. Discussies uit de hier beschreven periode leren dat een teveel en een tekort aan theorie soms in elkaars verlengde liggen. Dat kost de praktijk de kop.
Bovenstaande tekst is, weliswaar wat gewijzigd, ontleend aan het essay ‘Na de nihilistische val’. Dit essay is volledig te vinden op de website van marxists.org. Het hoort bij de voorstudies van Jasper Schaaf, Actief socialisme en vrijheid, Pleidooi voor hechtere linkse samenwerking, Doorbreek de vanzelfsprekendheid, Uitgeverij Damon, Eindhoven 2018.
Link naar het essay: https://www.marxists.org/nederlands/schaaf/2013/2013nihilisme.htm
Bron: Herbert Marcuse, De eendimensionale mens, Studies over de ideologie van de hoogindustriële samenleving, 5e druk, Uitgeverij Paul Brand in samenwerking met Werkgroep 2000, Bussum 1970.