Mijn Koreaanse rustverstoorder van een bekend merk tingelde een blues-achtig melodietje.
Ik had eigenlijk geen zin en liet hem uittingelen. Na twee minuten heerlijke stilte begon het ding met hernieuwde energie, en om ervan af te zijn mompelde ik, met alle tegenzin die ik maar in mijn stem wist te leggen: ‘Haallooh…?’
‘Hai. Johan. And still not enlightened.’
‘Oh, hallo. Ik ook niet.’
‘Sure?’
‘Wat is zeker?’
‘Nothing.’
Ik kende hem nog van vroeger, een man die al zijn hele leven bezig was aan een nooit eindigende zwerftocht langs religieuze halteplaatsen in de geest zowel als over de aardbol. Hij doet dat onder andere door immens lange fietstochten te maken. Door Europa, maar ook wel – fiets mee in het vliegtuig – door Thailand en Indonesië. Scientology, Boeddhisme, advaita, Jehova’s en Pinkstergemeente. Johan doet daar niet te benauwd over. Zijn laatste uitstapje was in de moederschoot van de Rooms-katholieke kerk. Dus in Rome. Hij werd ‘tot in zijn merg’ geraakt door gregoriaanse gezangen. Na een half jaar liet hij dit weer even gemakkelijk vallen, omdat hij ‘dwars door de hypocrisie van dit liturgische gejammer’ heen keek. Zijn fiets was volkomen aan zijn persoonlijkheid aangepast, of zijn persoonlijkheid aan zijn fiets – dat is me nooit duidelijk geworden. Geschilderd in vele, in elkaar overvloeiende kleuren en behangen met allerlei religieuze vlaggetjes en symbolen. Hij had hem zelfs een naam gegeven: Wanderer. Zwerver, voor Nederlands-taalkundige hardliners, ik bedoel fanaten. Naarmate Johan ouder wordt, heb ik gemerkt, zit er een bepaalde ontwikkeling in zijn conversatie die mij dwingt de paramita van het geduld te beoefenen. Hij mengt namelijk steeds meer Engels in zijn taalgebruik. Dat beperkt zich trouwens niet alleen tot Johan, het is een maatschappijbreed fenomeen. Ergens in de jaren vijftig, toen ik nog een straatjochie was, vonden we Engels al ‘machtig.’ Ik herinner me een buurjongetje dat Gerrit heette, die alleen naar je luisterde als je hem met ‘Sjonnie’ aansprak. In het voetbal had de taalvervuiling toen ook al zijn intrede gedaan, en werd een strafschop een pienantie, een hoekschop een conner en je telde niet meer mee als je ‘buitenspel!’ riep in plaats van ‘ofseid’ in algemeen beschaafd Amsterdams.
In een dorpje ergens in Noord-Groningen zag ik laatst een vuilniswagen rijden, met aan de zijkant de tekst: “We keep the enviroment clean for you!” ‘Da kink nait lezen,’ mopperde een oude Groninger en nam een haal van zijn shagje. Hij blies een rookwolk uit en liep hoofdschuddend weg. Waarom doen mensen dat, verengelsen? Welk vreemd mechanisme zorgt ervoor dat ons mooie Nederlands geleidelijk steeds meer vervuild raakt door het Engels? De zaak waar ik mijn heerlijke elektrisch verstelbare stoel heb gekocht heeft op het etalageraam staan: Designed to relax. Alsof ik niet Nederlandstalig acheroverliggend kan ontspannen.
Let wel, Ik ben gek op Engels, het land en de cultuur, en per saldo zullen we er niet slechter op worden, gezien het internationale gehalte van de wereldwijde ontwikkelingen. Bovendien hield mijn leraar, Namkhai Norbu rinpoche zijn teachings (jaja, ik weet het: leringen) altijd in het meest fantastische Engels dat men zich kan voorstellen. Met een Tibetaans-Italiaans accent. En al zijn boeken zijn in die taal. Iemand die geen Engels spreekt en verstaat heeft, zoals rinpoche dat noemde, verminderde capaciteit en een obstakel om zijn dharmalessen te volgen, tenzij iemand voor je vertaalt. Ik merkte gaande de dzogchenreis dat mijn Nederlands ook geïnfecteerd raakte.
Als onze sangha bijeen kwam, vroeg ik vaak: ‘welke practice hebben we tonight?’ In het publieke domein gebeurt hetzelfde. Politici, talkshowpresentatoren, en vooral vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven vervallen vaak in een taalgebruik dat haaks staat op het goede, oude Algemeen Beschaafd Nederlands. Om de gemiddelde manager te kunnen begrijpen is het wel zo handig om eerst een cursus middelbaar Engels te volgen. Onze eigen premier hoor ik vaak zeggen als het over iets nieuws gaat: ‘In de nuuwe situatie…’ De integratie van het Engels in onze taal, vrees ik. Of het nuuwe bekakte spreken, dat kan natuurlijk ook.
Het Engels maakt natuurlijk deel uit van het Indo-Germaans waaruit ook onze taal, het Fries en het Duits uit afkomstig zijn. En taal verandert. Ik begrijp die verengelsing ook wel, het is alleen maar dat het me verstoort. Dus voortdurend iets to liberate… u weet wel, te bevrijden. Zo stond ik laatst bij de balie van een supermarkt met een kassabon die niet klopte. De jonge vrouw met wild krulhaar bestudeerde het bonnentje , raadpleegde de computer en prevelde: ‘Wait a minute… eh… that’s aah…’ Ze fronste en riep: ‘Shit! What the f…’ Gelukkig hield ze zich in. Ze bevingerde razendsnel het toetsenbord, wierp een blik op het scherm en terwijl er een glimlach als een zonsopgang doorbrak riep ze: Yes!’ Ik kreeg behalve die glimlach een nuuw, eh, nieuw bonnetje, waarmee ik het verschil kon laten uitbetalen. Wáárom toch die irritante overdaad aan Engels, dacht ik weer, maar ze was heel mooi, zodat de hypocriet in mij slijmde: ‘Nou, thanks, hè!’ Ik draaide me om en liep de zon tegemoet, terwijl haar stem mij nog naklonk: ‘No problem!’ Ik realiseerde me dat ze alleen Engels tegen me gesproken had. En dat in een supermarkt in Roden!
Shit happens. Eh…
Piet Nusteleijn zegt
Lekker stukkie, ‘Driemaal corner penantie’.
Djushè..