April 1945. Mijn moeder loopt, af en toe angstig schuilend voor oorlogsgeweld, naar het ziekenhuis om daar mijn leven te laten beginnen.
Eén maand later viert de Nederlandse bevolking uitbundig de herkregen vrijheid. Ik groeide in allesbehalve ideale omstandigheden op met het residu van de tweede wereldoorlog, dat zich als een kleverige amoebe in mijn hersendelen had gevestigd als permanente metgezel. Als ik mijn eten niet lustte: ‘In den oorlog…’ Een stalen referentiekader waar altijd weer naar verwezen werd.
Op school, bij ouders van vriendjes in de buurt was de oorlog – de bezetting – een bruikbare achtergrond om kinderlijk gedrag mee te reguleren. Nieuwe onvrijheid mee te scheppen. De wereld buiten dit referentiekader herstelde zich deels. Er werd herbouwd, vernieuwd, de consumptiemaatschappij ontwikkelde zich in rap tempo. Psychologen verzonnen slimme trucs om mensen ertoe te bewegen zoveel mogelijk verslavende, vervuilende en ogenschijnlijk statusverhogende welvaartsproducten te kopen. Onder toezicht van de minzaam glimlachende overheid, die zich de handen wreef met daartussen de inkomstenbelastingen van alcohol, tabak, slecht voedsel en wegwerpproducten. Protesteren tegen deze nieuw onvrijheid mocht niet. ‘Vrijheid van meningsuiting is een groot goed,’ riepen allerlei ministers voor camera’s en microfoons. Daarna volgden de ‘maars.’ Terwijl in Oostbloklanden andere vormen van onvrijheid gestalte werd gegeven, bouwden wij in ons vrije westen aan onze vervuilende wegwerpmaatschappij. Dat het vast zou lopen in een milieucrisis was even voorspelbaar als onvermijdelijk. Autoliefhebbers moeten tandenknarsend toezien hoe de maximum snelheid verlaagd wordt naar 100 km per uur. In tegenstelling met hún opvattingen over vrijheid. Vuurwerk en vreugdevuren worden verboden tot opluchting, maar ook tandengeknars van velen. ‘Dan mag je niks meer!’ is een veelgehoorde klacht. Naarmate mijn leeftijd vordert, vraag ik mij steeds vaker af wat vrijheid nou eigenlijk is, of het wel echt bestaat, en zo ja, waar in -vredesnaam- het te vinden is? Niet in de bestuurlijke breinen van onze politici en plannenmakers. Niet in de opvattingen en overtuigingen van mensen die vinden dat vrijheid een synoniem voor lol is en dat zij die er anders over denken niet moeten zeuren. Zijn we vrij omdat we niet langer bezet zijn? Of omdat we denken, soms zeggen of doen wat we willen?
Ik denk dat vrijheid een illusie is. Geworteld in onze programmeerbare breinen en weerspiegeld in de samenleving. Een illusie waar de mensheid gedurende hun korte levens voortdurend achteraan lopen. Het inzicht van werkelijke vrijheid begint en eindigt bij en in jezelf.
Joost zegt
Ja Henk,ik kan hier wat mee. Dank.
kees moerbeek zegt
‘Het inzicht van werkelijke vrijheid begint en eindigt bij en in jezelf.’ Waar komt dit opeens vandaan, Henk?
Hoe kan ‘jezelf’ dat op zich al een illusie is, maar dat wel degelijk bestaat een inzicht over wat dat maar ook hebben en zo’n beetje de bron ervan zijn, zo lijkt het uit je citaat.
Een beetje uitleg, lijkt me handig.
Henk van Kalken zegt
Op zich wel terechte kritiek, Kees. Ik had dit verhaal aanvankelijk niet voor het Boeddhistisch dagblad geschreven dus heb ik niets aangegeven over relatieve en absolute bestaanswerkelijkheden. In termen van dzogchen is het een verhaal van samsara en nirvana die niet werkelijk van elkaar verschillen.