Het is begin oktober 1973. Twee mannen rijden drie dagen lang kriskras door Nederland. Ze worden door vertegenwoordigers van het koningshuis, politiek en leiders van godsdienstige stromingen ontvangen. De twee mannen, de beroemde Nederlandse bioloog Victor Westhoff (52) en de 14e Dalai Lama (38), op bezoek in Nederland, voeren in de auto korte gesprekken met- en stellen vragen aan elkaar.
Victor Westhoff, voorzitter van het ontvangstcomité, heeft eigenlijk helemaal geen zin om met een wat hij noemt heilige kriskras door Nederland te reizen, maar vrij spoedig naderen de mannen elkaar en delen al of niet elkaars opvattingen. Westhoff hield een 16 vellen telend uitgetikt A4 formaat dagboek bij waarin hij de ervaringen met de Dalai Lama en anderen beschreef. Het is een van de bijzondere documenten in het Nederlands Boeddhistisch Archief.
‘Daar wij te vroeg bij het Tropenmuseum aankwamen, maakten we nog een korte rondrit door het centrum van Amsterdam, waarbij ik – evenals naderhand bij de terugrit – zo goed mogelijk als explicateur optrad. Ik houd van Amsterdam en ken het redelijk: maar het interesseerde hem maar matig. Eigenlijk reageerde hij alleen naar op de Amstel, de Munt, het Paleis, de Oude Kerk, het nationaal monument en op de vele horeca-bedrijven (met name niet op de grachten, het Rembrandtplein met Rembrandt, de Nederlandse Bank, de Beurs, het C.S. en de hoerenbuurt). Echte belangstelling toonde hij alleen toen ik bij het passeren van het Victoria Hotel plotseling opmerkte (het was het eerste dat ik uit mijzelf over mijzelf zei, dat dit de plaats was waar ik na mijn komst uit Java de eerste nacht in Nederland, en tevens in Europa, had doorgebracht.
Uit mijzelf legde ik hem uit, dat het alles overheersende probleem van de Nederlandse samenleving het complex is van overbevolking, urbanisatie, vernietiging van natuur en platteland, en de dolgedraaide spiraal van productie en consumptie, er overigens op wijzend dat dit de problemen zijn van de Westerse welvarende landen in het algemeen. Onze autoritten boden trouwens stof te over om dit te demonstreren: we zagen weinig anders dan omgewoelde grond, braakliggende grond, wegenaanleg, stadsuitbreiding, industriebouw, het ene al troostelozer dan het andere. Het trof hem wel, in het bijzonder de lugubere onaantrekkelijkheid, om niet te zeggen onbewoonbaarheid, van de Bijlmermeer. Over de enorme flatgebouwen (daar en elders), als mensenpakhuizen, schudde hij zijn hoofd. Ik probeerde zoveel mogelijk waardering te laten blijken voor de planologie, die tracht het beste ervan te maken, maar dat sprak hem niet erg aan. Wel was hij ontvankelijk voor de overweging, dat het geen zin had deze gang van zaken toe te schrijven aan techniek, of technologie, alsof wij er zelf niets mee te maken zouden hebben, maar dat de oorzaak lag bij de geestesgesteldheid (state of mind) van de enkeling, dus van onszelf, de mentaliteit die het Boeddhisme “greed and delusion” noemt.
Nu enige van mijn eigen vragen.
”Wat is uw oordeel over kunstmatige inseminatie van vee? Is dit niet verkeerd, omdat het tegen de natuurlijke gang van zaken ingaat en de koe zowel- als de stier berooft van hun natuurlijke levensvreugde?” Alvorens te antwoorden liet Z.H. zich eerst uitleggen waarom het eigenlijk, technisch gesproken, te doen was. Toen vroeg hij, of het kalf er enig aantoonbaar nadeel van had. Ik zei dat daarvoor geen aanwijzingen bestaan. Daarop gaf hij het voor mij verrassende antwoord , dat er dan niets tegen K.I. was in te brengen. Ik vroeg er op door, nogmaals stellende dat de dieren van levensvreugde beroofd werden en dat men hen dus liet Iijden. Hij ontkende dit aan de hand van een uiteenzetting over de “two kinds of suffering”: datgene wat wij allen lijden erkennen (dood, geboorte, ziekte, ongeval), en datgene wat zich voor de onwetende wezens als genoegen, of als lust (hij gebruikte de term “pleasure”) voordoet, maar dat in werkelijkheid het wezen kluistert aan het begeerteleven en dus smart veroorzaakt. Ik antwoordde, dat deze gedachtengang mij bekend was en dat ik haar onderschreef voorzover het mensen betrof, maar dat het voor dieren m.i. toch anders lag, omdat er voor hen geen “tweede natuur” bestaat”: ze zijn nu eenmaal zoals ze zijn er is geen discrepantie tussen “beest en engel” zoals in de mens, en ze kunnen er dus niet wijzer of beter van worden wanneer men hen hun natuurlijk levenslot onthoudt. M.a.w. ik stelde (niet expliciet) dat de leer van de “two kinds of suffering” wel opgaat voor mensen, maar niet voor dieren. Het antwoord was wederom verrassend: hij ontkende dit. Hij stelde, dat ook voor de koe (over de stier werd niet meer gesproken) sexualiteit, dwz. sexuele beleving, een negatieve aangelegenheid. was, die het karma van het dier ten nadele beïnvloedt, en dat het voor de spirituele evolutie van het wezen dat in de betreffende incarnatie als koe op aarde vertoeft dus beter is wanneer sexuele beleving zoveel mogelijk achterwege blijft.
Inzake deze en menige andere uitspraak van de Dalai Lama is van toepassing de volgende hieronder geciteerde passage uit “Geheim Thibet” van Th.Illion (Boucher, den Haag 1938, p.146): “Hij heeft zich veel eenvoudiger uitgedrukt, maar aangezien dit in intiem geestelijk contact met elkaar treden meer van spirituele dan van intellectuele aard was, geef ik deze samenspraken weer op een wijze, die voor de Westerse lezer gemakkelijker te begrijpen is”
Ik zou dit ook zo kunnen uitdrukken: ik weet niet meer precies wat de Dalai Lama letterlijk heeft gezegd, maar ik heb hem goed begrepen, en een letterlijke weergave zou wellicht slechts tot misverstand Ieiden.
(ln dit verband zij er op gewezen, dat de wens om dergelijke gesprekken op een bandrecorder te laten opnemen, niet alleen misplaatst, maar ook ondoelmatig is).’