Bij uitgeverij Polis verschijnt deze maand ‘Bekentenissen van een afvallige atheïst’ van Dennis Vanden Auweele (1986), die als filosoof verbonden is aan de KU Leuven. De auteur spreekt in zijn boek vanuit een filosofisch en persoonlijk engagement over geloof en ongeloof vandaag de dag. Er heerst daarin een koppige zelfverzekerdheid, zowel bij gelovigen als atheïsten. Dit boek plaatst zich in geen van beide kampen. Bouwend op zowel hedendaagse als klassieke denkers, de les is dubbel: schommel tussen passionele verbintenis en sceptische twijfel.
De auteur: ‘Religie spreekt tot de verbeelding: het is bron van ophef, materiaal voor film en boek, en het kan ook nog een mens richting geven, troost schenken of hem zelfs uit de wanhoop redden. Toch zijn er vandaag meer koele minnaars dan vurige volgelingen van religie. Voor de meesten is religie als goede seks: je mag het hebben, maar liefst in je eigen huis en achter gesloten deuren – en je hoeft er zeker niet pocherig over te doen en het met iedereen te delen! Religie wordt getolereerd als een persoonlijke keuze. Toch merk ik ook, vooral de laatste jaren, een opkomende vijandigheid: een uitgesproken en ijverige groep mensen verkondigt luidkeels dat religie iets is dat tot een bedenkelijk verleden behoort, een verleden waar men zich het best voor verontschuldigt en dat daarna vergeten wordt. Waar komt die vijandigheid tegenover religie vandaan? En is ze gegrond? De filosoof in mij kan het niet nalaten om erop te wijzen dat deze houding in het verlengde ligt van een eeuwenlange evolutie. Het Westen was ooit een uitgesproken christelijke samenleving, maar die is vanaf de zestiende eeuw inherent verdeeld geraakt: de christelijke wereld splitste zich in katholieken en protestanten. Recent hebben we de vijfhonderdste verjaardag gevierd van de symbolische daad van Maarten Luther die deze splitsing inluidde.
(…) Vanaf de late achttiende eeuw, en vooral in de loop van de negentiende eeuw, staken nieuwe ideologieën de kop op: het liberalisme, het socialisme en, waarschijnlijk ideologisch de meest ingrijpende, het atheïsme. Tot het einde van de achttiende eeuw was de term ‘atheïst’ een scheldwoord en werden mensen verketterd of ontslagen louter en alleen wegens de beschuldiging dat ze atheïst waren. Vanaf de negentiende eeuw begonnen intellectuelen zichzelf over heel Europa atheïst te noemen.
Deze culturele giganten geloofden niet alleen het hunne, maar vielen religie genadeloos aan. Met hun komst werd de samenleving nog hopelozer verdeeld, een verdeeldheid die toenam in de twintigste eeuw met migratie uit niet-christelijke landen en de intrede van de islam, het boeddhisme en het hindoeïsme. De eenheid was al lang zoek. De oorspronkelijke oplossing voor de veelheid was de stilte: we dagen elkaar niet levensbeschouwelijk uit om de goede vrede te bewaren. We zwijgen om maar geen ruzie te maken. Vaak hoort men sussende klanken dat ieder het zijne mag geloven, maar stilletjes denkt men toch dat de ander ongelijk heeft. Men moet maar eens een blik werpen op internetfora, waar men zich kan vermaken met bijzonder snedige opmerkingen van atheïsten over gelovige mensen (en omgekeerd). Het christendom is vaak kop van Jut – andere godsdiensten, omdat ze vaak minderheden zijn, krijgen doorgaans minder rechtstreekse kritiek. Wij geloven heilig in onze vrije meningsuiting, en als we vinden dat het christendom achterhaald is, dan mogen we dit toch zeggen? Ik twijfel daar soms aan, maar dan vooral uit een gevoel van gepastheid. Moet onze mening altijd even luid en duidelijk weerklinken?
(…)De emmer van wanpraktijken is overgelopen en het is ons recht, misschien zelfs onze plicht, om tegen heilige huisjes te schoppen. Zoals iedere andere ideologie is religie een amalgaam van ideeën en perspectieven, en dit betekent dat religie zoals iedere levenshouding onder de loep van de kritiek gelegd moet worden. Dan wrijven de meeste atheïsten zich al in de handen: onder een vergrootglas kan men namelijk alle slechte kanten van godsdienst enorm uitvergroten. De lijst wandaden van bijvoorbeeld de christelijke godsdienst is indrukwekkend.
(…)Maar is het werkelijk een objectief feit dat godsdienst een verschrikking is geweest in de loop van de geschiedenis en dat vandaag nog steeds is? Is godsdienst in essentie iets slechts? Wat mij de laatste jaren enorm opvalt, is dat wanneer er over godsdienst wordt bericht in de media, dit in de overgrote meerderheid van de gevallen wegens iets slechts gebeurt. Vaak worden dan louter excessen en wanpraktijken getoond, zoals een terroristische aanslag of homofobie. Wanneer dit beeld vaak genoeg herhaald wordt, dan is de link snel gelegd: religie is slecht. Dan staan mensen al gauw vijandig tegenover religie. En wanneer dan iemand komt verkondigen dat een herwaardering van religie en geloof op haar plaats is, dan volgt hier in het beste geval argwaan op, maar vaak ook achterdocht en bitse vijandigheid.
Is het niet overduidelijk voor iedereen die het nieuws wat volgt en de krant leest dat godsdienst, zoals de beruchte atheïstische wetenschapper Richard Dawkins het stelt, de wortel van alle onheil is (root of all evil)? Terreur, homofobie, vrouwenmishandeling, oorlogen, xenofobie, eermoord, vrouwenbesnijdenis, onderdrukking – maar een handvol termen waar godsdienst mee geassocieerd wordt. En toch kom ik hier betogen dat een herwaardering van religie op haar plaats is! Met dit boek wil ik het al te enge beeld dat we hebben verbreden. Het is geschreven niet ter bekering, slechts ter verrijking. Dat kan nodig zijn om religie behoorlijk naar waarde te schatten.’