Hoe moet je zen beoefenen vanaf je ziekbed? De veertiende eeuwse Japanse zenmeester Bassui kreeg deze vraag ooit per brief door een patiënt voorgelegd.
“Wie is hij die ziek is?”, schreef hij terug. “Wie is hij die zen beoefent? Iemands gehele zijn is de Grote Weg. Deze Weg is naar zijn inhoud inherent rein en overstijgt alle vormen. Is er hierin enige ziekte?” (*)
We weten niet hoe ziek de briefschrijver precies was, maar op een chronische patiënt anno nu kan de wedervraag van Bassui allicht wat boud en confronterend overkomen. Ik heb er althans een tijdlang over gepiekerd.
In zekere zin is de gebruikelijke zenbeoefening ook afgestemd op ‘gezonde’ mensen. Je concentreren op je ademhaling is toch anders wanneer je longpatiënt bent en je luchtwegen aangedaan zijn. Tijdens sesshins (meditatieweekends) langdurig op een kussen zitten is anders wanneer je energievoorraad beperkt is. In successie zitten, opstaan, knielen, buigen, lopen kan problematisch zijn als je bij geringe inspanning duizelig wordt. Ik spreek uit ervaring.
Voor zieke mensen kan de vorm waarin ze zen beoefenen, dan ook moeten worden aangepast aan hun fysieke mogelijkheden. Daar zou Bassui geen enkele moeite mee hebben gehad. Iemands gehele zijn is immers de Grote Weg. De gebruikelijke groepsroutines in een zengemeenschap zijn in wezen maar een oefening voor wie zich, gezond genoeg van lijf en leden, daartoe aangetrokken voelt. De zenervaring waar het uiteindelijk om gaat, kan ook op andere manieren worden gerealiseerd.
Sterker nog, de zenervaring is niet exclusief. Er zijn verschillende wegen die naar ‘Rome’ kunnen leiden. In een eerder artikel heb ik geschreven over de dertiende eeuwse Japanse zenmeester Dogen die in zijn monumentale collectie leerredes zen de ‘authentieke toegangspoort’ noemt. Volgens mij is dit een apologetisch statement, om zen te onderscheiden van contemporaine tradities die in zijn visie niet tot waar inzicht leidden. (Zie hierover ook dit artikel van Edel Maex in het Boeddhistisch Dagblad van 12 augustus jl.)
Maar zen kan in sommige tradities, zoals die van de christelijke mystiek, wel degelijk geestverwantschap erkennen. Er is voldoende reden om aan te nemen dat ‘wijsheid voorbij wijsheid’ niet het domein van zen alleen is. In zijn boek ‘Transpersoonlijke ontwikkeling’ (2008) noemt Roberto Assagioli, de vader van de psychosynthese, de boeddhaweg van de ‘verlichting’ een van de zeven verschillende aanvliegroutes om in dat domein te geraken. Er zijn meer voorbeelden, van William James en Carl Gustav Jung tot Thomas Merton en vele anderen, van mensen die dit terrein in het geheel van zijn samenhang hebben geprobeerd te doorgronden.
Terug naar zen en ziek, want één belangrijke invalshoek van Bassui is nog onbesproken gebleven. “Wie is hij die ziek is?”, vraagt hij. Leren de diepte van de taal van zen te verstaan is een geleidelijk, soms schoksgewijs proces dat komt met de praktijk van de beoefening.
Niet alleen is ziekte geen belemmering om tot inzicht te geraken. Ziekte behoort tot jouw Grote Weg en is daarmee onderdeel van jouw beoefening. De kunst is het te integreren in de totaliteit van je zijn.
De crux van de zenervaring is je te realiseren dat alles wat je erbij denkt en voelt, ruis is die dit integreren in de weg staat. Naarmate je je erin oefent steeds meer een te worden met de eeuwigdurende veranderingsdynamiek van al het zijnde, valt het bijzondere karakter van jouw ziek-zijn weg. Je ziekte wordt niet ontkend; de realiteit ervan onthult zich juist in een geheel ander perspectief.
Elders, in mijn artikel ‘Aanvaarden wat is. Innerlijk blijft het schipperen’, heb ik Bieke Vandekerckhove genoemd, een Belgische vrouw die al meer dan twintig jaar leeft met ALS, een spierziekte die voor de meeste mensen binnen enkele jaren een dodelijke afloop kent. Dit is de ziekte waarvoor als sponsorproject afgelopen weekeinde een zwemtocht door de Amsterdamse grachten is georganiseerd.
Ook Bieke Vandekerckhove heeft door middel van (aangepaste) zenbeoefening haar ziekte in een ander perspectief leren plaatsen. Ze heeft daar een prachtig boek vol doorleefde contemplaties over geschreven. Heel dit boek, ‘De smaak van stilte’ (2010), ademt bij wijze van spreken de geest van Bassui.
Ik wil met dit alles niet zeggen dat de zenweg het enige is wat boeddhisme te bieden heeft voor mensen die worstelen met chronische ziekte. Bijna integendeel.
Kijk maar eens naar het verhaal van Toni Bernhard, een Amerikaanse, die tijdens een korte vakantie met haar man in Parijs ziek en nooit meer beter werd. De Franse artsen dachten aan een infectie, maar de precieze oorzaak van die eerste aanval is nooit opgehelderd. Eenmaal gerepatrieerd naar de Verenigde Staten maakte haar acute ziekte na een tijdje plaats voor een alles overheersende chronische vermoeidheid.
Toni Bernard heeft haar ervaringen beschreven in haar boek ‘How to be sick: a buddhist-inspired guide for the chronically ill and their caregivers’ (2010).
Dit boek gaat over haar moeizame acceptatieproces van een chronisch vermoeidheidssyndroom dat haar vertrouwde leven omverwerpt en haar carrière als professor in de rechtsgeleerdheid in gevaar brengt. Zo lang mogelijk probeert ze vast te houden aan het bestaande. Dan maar college geven op afstand, is een van de dingen die ze tevergeefs probeert. Pas na een langdurige strijd geeft ze op en aanvaardt ze dat haar conditie een geheel ander leven inluidt.
Het is de oude parabel die de hedendaagse zenleraar Ton Lathouwers in een van zijn toespraken memoreert: die van de vlinder in de klok die, om eruit te komen, zich moe vliegt tegen de bronzen wanden. Pas als de vlinder buiten adem de strijd opgeeft, ervaart zij de bevrijding van de val in de ruimte. (Meer dan een mens kan doen, 2000)
De muren waartegen gezonde en zieke mensen in hun frustratie over het leven aanbonken, zijn veelal door henzelf opgetrokken. Zen en andere tradities kunnen helpen dit te leren zien.
Wat mij trof in Toni Bernhards relaas is hoe lang het proces van acceptatie en adaptatie bij chronische ziekte kan duren. Zij heeft het in haar geval over een proces van zeven of acht jaar. Zelf (en ik ben de enige niet) heb ik aan den lijve ondervonden hoe het voelt om de mantra van ‘aanvaarden’ telkens weer te vernemen uit de mond van artsen, verpleegkundigen en andere hulpverleners. Realiseren zij zich wel wat voor langdurig proces dit kan zijn?
Maar de eigenlijke kracht van Toni Bernhards boek ligt erin dat het aan verschillende boeddhistische tradities, dus niet alleen aan zen, praktische tips en oefeningen ontleent om te leren omgaan met chronische ziekte en het leven met beperkingen te blijven volhouden. De auteur heeft hiermee geëxperimenteerd en biedt haar ervaringen gebundeld in haar boek aan voor gebruik door andere patiënten en mensen in hun omgeving.
In een gewone meditatiegroep kun je in plaats van een meditatiekussen een stoel krijgen en blijven zitten wanneer anderen bewegen. Dit boek neemt juist het ongewone van de beperkingen van zieke mensen tot uitgangspunt en laat zien wat er met de nodige aandacht en adaptatie voor hen wel mogelijk is: beoefening en ‘coping strategy’ bij blijvende ziekte vloeien samen tot een nieuwe levenswijze.
Kortom, er openen zich wegen voor chronische patiënten (niet voor hen alleen overigens). Uit eigen ervaring zou ik hier ook yoga aan willen toevoegen, een veel oudere traditie dan het boeddhisme die via vele kronkelige omwegen mede heeft bijgedragen aan de wording van zen.
Het gaat niet zonder moeite, maar met een beetje creativiteit zijn al deze wegen op maat te maken voor ieders mogelijkheden. De geest telt, niet de letter. Linksom of rechtsom kun je je, worstelend met ‘trial and error’, aanleren te leven vanuit een ander perspectief dat je beperkingen in het dagelijks bestaan niet minder maakt, maar wel beter hanteerbaar.
—
(*) De brief van Bassui (‘To a man from Kumasaka’) staat in het boek ‘The Three Pillars of Zen. Teaching, Practice, and Enlightenment’ door Philip Kapleau (1965). Klik hier voor deze brief (Engels)