Hein Thijssen heeft ons m.i. twee belangrijke observaties en inzichten nagelaten. Zijn eerste essentiële inzicht heb ik in een vorige blog besproken (zie ‘De Tao van Hein’): zijn vaststelling dat pijnlijke gevoelens en emotionele blokkades vanzelf verdwijnen, mits ze toegelaten en doorleefd worden. Hij haalde zijn inspiratie hiervoor uit enkele rake observaties uit de Tao Teh King van Lao Tze: alles heeft een natuurlijk verloop, een begin en einde. Ook onaangename en pijnlijke processen sterven uit, mits ze niet onderdrukt worden. Dat is de Tao van elk verschijnsel, elk proces, ook het onnatuurlijke (zie ‘Leeg en bevrijd’, p. 121). Dit is een inzicht dat je in het onderricht en in de Advaita geschriften veelvuldig tegenkomt.
Over Hein’s tweede essentiële inzicht gaat deze bijdrage. Hein kwam tot de conclusie dat deugdbeoefening tot niets leidt. De deugden, die wij via meditatie, affirmaties en oefeningen nastreven, blijven aangeleerde trucjes, zolang er niet iets in het ‘(ego)systeem’ omgezet is. Hein had deze deugden – compassie, empathie, menslievendheid, innerlijke rust en harmonie – in zijn levenslange priesterschap hoog in het vaandel staan, maar kwam na 50 jaar van ascese en beoefening tot de ontluisterende slotsom dat het hem niet echt verder gebracht had.
Om Hein’s gedachtegang nader toe te lichten, zal ik het begrip ‘dharma’ ten tonele voeren, omdat Hein dit centraal stelt in zijn redering. Alvorens dit te bespreken eerst enkele algemene opmerkingen over hoe Hein ‘ontwaken’ ziet en beleefd heeft (het woord ‘verlichting’ gebruikt hij zelden).
In de oude, Christelijke terminologie wordt ontwaken of bevrijding ook wel aangeduid met de woorden ‘verlossing’, ‘heil’ of ‘verrijzenis’. Veel religies beloven verlossing of bevrijding uit dit aardse tranendal, meestal na de dood. Hein is er op verschillende plaatsen in zijn eerste boek (‘Leeg en bevrijd’) heel stellig in dat zijn theologische bagage – en het hele Christelijke erfgoed – niet tot heil en bevrijding hebben kunnen leiden en van geen enkel verlossend belang zijn geweest. ‘De kerk kent geen heilsgeschiedenis, enkel een cultuurgeschiedenis’, schrijft hij (p.32). Het is folklore (p.52). Op soortgelijke manier beweert Jed McKenna in zijn ‘Spirituele Verlichting’ trilogie dat het boeddhisme geen boeddha’s heeft voortgebracht, maar enkel boeddhisten.
Alle wereldbeschouwelijke en godsdienstige uitspraken zijn denkstructuren, cerebrale activiteiten. Toevluchtsoorden, die schijnveiligheid bieden maar niets met de levende werkelijkheid te maken hebben, laat staan met verlossing of bevrijding. Hein vraagt zich zelfs af of ware bevrijding überhaupt wel iets met geloof en godsdienst te maken heeft (p.64). ‘Er zit geen gram kerk, godsdienst of religiositeit of mystiek in’ (p.73).
‘Verlichting, innerlijke vrijheid, integratie met mezelf, welke naam ik deze toestand of gebeurtenis ook geef, is geen bovennatuurlijk – religieus proces, maar een therapeutisch natuurlijk – religieus proces. Zo was ook Boeddha geen goeroe van godsdienst en traditionele religie. Integendeel. Hij lag ermee overhoop. Hij was een therapeut pur sang, die eerst het natuurlijk therapeutisch proces terug naar zijn natuurlijke staat zelf had doorgemaakt, alvorens zijn vrienden in kennis te stellen van de mogelijkheden’ (‘De andere God’, p.62).
Boeddha was dus volgens Hein meer therapeut dan leraar. Hij verkondigde eigenlijk geen ‘waarheden’ maar verwoordde enkele fundamentele ‘observaties’ die hij gedaan had. Zijn alom bekende ‘vier edele waarheden’ zijn dus eigenlijk vier essentiële observaties. Voor ons is met name zijn vierde observatie van belang; daarin ligt het zogenaamde ‘achtvoudige pad’ besloten. Daarmee zijn we aan het thema van dit betoog gekomen, dharma en deugdenbeoefening. Ik zal hier Hein voornamelijk zelf aan het woord laten omdat het begrip ‘dharma’ hiermee het duidelijkst wordt weergegeven:
De vierde observatie
‘Als eenmaal dat onnatuurlijke, die slavernij, dat ‘systeem’ is uitgeblust en gestorven is, komt de natuur van de mens vrij en kan deze zich harmonisch en op volkomen natuurlijke wijze ontwikkelen, zodat hij vrij en natuurlijk kan handelen. Dit natuurlijk zijn en natuurlijk handelen is mogelijk, omdat er geen belemmeringen meer zijn. Dit is het einde van alle bitterheid en hardheid. Deze natuurlijke toestand van de mens manifesteert zich in denken en handelen, dat geheel natuurlijk zal zijn en geen moeite en strijd meer zal kosten. De natuurlijke mens kan niet anders meer dan aldus denken en handelen. De term, die voor deze toestand gebruikt wordt is ‘dharma’. De mens die teruggekeerd is naar zijn natuurlijke staat, leeft in de ‘dharma’. Dit is de staat van leegheid en bevrijding. De mens die in deze staat leeft, manifesteert zich als iemand die natuurlijk denkt en handelt’ (‘Leeg en bevrijd’, p. 87).
Vervolgens geeft Hein in navolging van Boeddha enkele voorbeelden van natuurlijk denken en natuurlijk handelen, die eigenlijk ook weer ‘observaties’ zijn. Wij zouden deze voorbeelden in de huidige tijd als begerenswaardige deugden omschrijven. En dan vervolgt Hein zijn gedachtegang met een vlijmscherpe conclusie:
‘Waar het mij hier echter om gaat, is het volgende: deze ‘observaties’ worden het ‘achtvoudige pad’ genoemd. Ik vind dit een ongelukkige, verwarrende, zelfs foutieve uitdrukking die iemand op het verkeerde been kan zetten. Dit is ook bijna overal gebeurd, zoals blijkt uit de praxis binnen het boeddhisme waar duizenden mannen zich opsluiten in kloosters in een poging zich te pletter werken om nirwana te bereiken door het ‘bewandelen’ van bovengenoemd achtvoudig pad, wat betekent het beoefenen van de deugden, door training. Als je nu maar lang en ijverig genoeg al die deugden van denken en handelen beoefent, die in het pad beschreven staan dan zul je uiteindelijk nirwana bereiken. Zoiets als ook eeuwen lang in het Westen is beoefend. Door het woord ‘pad’ te gebruiken wordt de indruk gewekt dat het ergens naartoe leidt, alsof het een bestemming heeft en ergens uitkomt. En dat is niet zo. Het achtvoudige pad is geen pad dat ergens naartoe leidt. Het is simpelweg een pad dat de bevrijde, ontwaakte, natuurlijke mens bewandelt, niet om iets te bereiken of ergens te komen, maar in de zin van een manier van natuurlijk leven dat je leidt, nadat je de staat van ‘uitgeblustheid’, ‘onthechting’ of ‘leegheid’, of hoe je het ook noemen wilt, ofwel ‘nirwana’ hebt bereikt. Dharma betekent het natuurlijke pad, in de zin van natuurlijk handelen. Iemand die ‘in de dharma’ is, leeft in zijn oorspronkelijke, natuurlijke staat’ (‘Leeg en bevrijd’, p. 88).
Ik besluit Hein’s gedachtegang met het volgende citaat, dat dit hele inzicht nogmaals krachtig verwoordt en samenvat:
‘Naar mijn inzicht zal iemand nooit of te nimmer tot ontwaking komen door deugden te beoefenen. De hele kloosterlijke ascese, zowel in het Westen als in het Oosten, leidt tot niets wat op bevrijding, verrijzenis of ontwaking lijkt. Natuurlijk is het beoefenen van de deugden een loffelijke activiteit, want zolang je daarmee bezig bent, heb je waarschijnlijk minder kans dat je iemand kwaad doet, maar het is en blijft iets gekunstelds, iets artificieels en onnatuurlijks, een moeten, een deugdbeoefening. Een vijftig jaar lange ervaring heeft mij dat geleerd; en op het einde daarvan kom je misschien over als iemand die in een ‘geur van heiligheid’ leeft, zoals de yogi’s in India, of de ‘vrome’ monniken hier, maar voor jezelf sta je daar met lege handen en een verwaande kop. Ik heb ontdekt dat ontwaken en bevrijding er vanzelf zal zijn, zodra het ‘systeem’ (zoals ik dat beschreven heb) is uitgeblust. Op dat ogenblik is er niets anders dan de dharma, de natuurlijke staat, het eeuwige ‘wetmatig-zijn’, het ‘harmonisch-zijn’. Dan leef je volgens de observaties zoals die beschreven staan in het achtvoudige pad, zonder moeite, zonder je er bewust van te zijn. Je kunt eenvoudig niet meer anders, je kunt niet meer tegen de natuur ingaan. Je kunt, om het in Westerse termen uit te drukken, niet meer zondigen; zo simpel is het’. (‘Leeg en bevrijd’, p.89).
Slotoverweging
Deugdenbeoefening leidt ons niet naar bevrijding en ontmoeting met onze ware aard; daarvoor is meer nodig dan verheven intenties en goed gedrag. Ons ego als doener en regisseur van ons leven zal drastisch onderzocht en doorzien moeten worden. Zolang er nog sprake is van een sterke onverwerkte voorgeschiedenis, met geheime agenda’s en verborgen scenario’s, overheerst de wetmatigheid van het ego, het ‘systeem’. Zolang er nog hinderlijke neurotische resten en overtuigingen in dat systeem zitten, die het reageren op mensen en gebeurtenissen grotendeels bepalen, draait het in het leven vooral om ‘de fluit en de duit’ (en de guit = God). Zolang kan de dharma niet vrijkomen en is elk streven naar een deugdzaam leven gedoemd om te mislukken, of hooguit schaven aan de buitenkant. Anders gezegd: het doen en laten van mensen wordt, ondanks goede bedoelingen, in de praktijk voornamelijk bepaald door ‘de fluit, de duit en de guit’.
Als ik Hein’s inzichten en gedachtegang verder doortrek dan heeft dit ook implicaties voor het dilemma van wereldverbeteraars, hervormers en vernieuwers. Zij proberen zichzelf, ons en de wereld te veranderen ten goede, maar zet dat echt zoden aan de dijk? Natuurlijk is hier niks mis mee en kunnen zij niet anders dan gehoor geven aan hun idealen en impulsen. Maar zolang ons (micro)systeem nog verstoord is en innerlijk verscheurd, zullen andere (financiële, economische, machts-)belangen dan menselijke waarden en liefde steeds voor gaan en zal het (macro)systeem om ons heen ook verstoord blijven. Oorlog en geweld, corruptie en machtsmisbruik, armoede en onrechtvaardigheid, ze zijn van alle tijden en het is nooit anders geweest. Misschien kan er marginaal wat (tijdelijke) vooruitgang geboekt worden hier en daar, maar de levenssituatie van veel mensen – en de toestand in de wereld – zal waarschijnlijk niet wezenlijk veranderen.
‘Ik heb een heel sterk vermoeden dat we onszelf misleiden als we verwachten dat we de wereld fundamenteel kunnen veranderen. Dit zou alleen kunnen als we onze dualistische denkstructuren buiten werking zouden kunnen stellen. Je kunt dit vergelijken met het gooien van een bal in de lucht. Je gooit en gooit en je krijgt er misschien wel een sterke werparm van, maar de bal valt toch altijd weer terug op aarde’. (‘Atheïst, maar niet goddeloos’, p. 91).
Elk mooi toekomstideaal van een betere, vreedzamere wereld of een toekomstige Gouden tijd blijft op deze manier een sappige worst voor de kar, die wij nooit zullen proeven. ‘Hoop is de neurotische energie, waarop het schip blijft varen’, schrijft Hein in zijn tweede boek (‘De andere God’, p. 74). Het gaat er niet om dat we gewoon lief voor elkaar moeten zijn en meer compassie moeten opbrengen en dat het dan vanzelf beter wordt; dergelijke oproepen getuigen van naïeve en ijdele hoop, die ons ontslaan van onze werkelijke taak: weer in verbinding komen met onze werkelijke aard, terugkeren naar onze natuurlijke staat en de ballast opruimen die dat versluiert.
Ik wil deze bijdrage afsluiten met een treffend citaat van een andere schrijver, Erik van Zuydam, dat naadloos aansluit op de strekking van dit artikel en dat onze ‘taak’ in andere bewoordingen weergeeft:
‘Veel mensen op het spirituele pad
proberen om liefdevoller en geweldloos te zijn,
om meer compassie te voelen,
zowel naar anderen als naar zichzelf.
Maar men blijft hiermee een innerlijk gevecht voeren,
want nog steeds is het een inspanning, gedaan vanuit het ‘ik’.
Het is het ego dat zoekt naar verbetering van zichzelf.
Maar geweldloosheid, liefde en compassie zijn geen deugden
waar het ego zich in kan bekwamen.
Integendeel; pas als het ego de troon van identiteit heeft verlaten
onthullen deze eigenschappen zich als de natuurlijke kenmerken
van wie we al wezenlijk zijn’.
Piet Nusteleijn zegt
Geweldloosheid, liefde en compassie zijn wél de deugden waarin wij mensen ons moeten bekwamen.
Het is goed voor ons en de ander. Heel goed.
Wanneer we zien dat we niet de doeners zijn beseffen we dat deze deugden voortkwamen uit “Bewustzijn”.
We kunnen ons niet op de borst gaan slaan dat we z’on goed mens zijn geworden. We kunnen wel tevreden zijn (en heel dankbaar) dat we er “niet voor zijn gaan liggen’, dat we niet hebben verhinderd dat ‘het goede’ zich manifesteerde.
Met groet.
Paulien van Poppel zegt
Deze zienswijze is mij uit het hart gegrepen. Natuurlijk doen we ondertussen ons best, maar ik besef dat we ook goedbedoeld dingen soms erger maken