De wandelingen hebben allemaal een eigen thematiek. Ze beginnen met een lofrede op de eenzaamheid en een beschrijving van de berusting in de vijandschap die Rousseau denkt te ondervinden van zijn oude vrienden. Zijn vrouw, Thérèse de Lavasseur, die hem voedt en verzorgt, komt niet in het verhaal voor. Hij heeft het voortdurend over zijn ‘kwelgeesten’, die hem sinds een paar maanden niet meer van streek kunnen brengen, als hij hen maar mijdt.