Het lichaam van de in 2012 overleden boeddhistische monnik Fu Hou (toen 94) is in China gemummificeerd en bedekt met bladgoud. Een methode die alleen gereserveerd is voor ‘heilige mannen’ in sommige gebieden met sterke boeddhistische tradities. De monnik bracht het grootste deel van zijn leven door in de Chongfu-tempel op een heuvel in de stad Quanzhou, in Zuidoost China.
De tempelleiding besloot om Fu Hou te balsemen ter ere van zijn toewijding aan het boeddhisme. De monnik begon op zeventienjarige leeftijd met het bestuderen en het praktiseren van deze religie die hij beschouwde als bron van inspiratie.
Onmiddellijk na zijn dood werd het lichaam van de monnik gewassen en behandeld door twee mummificatiedeskundigen en in zittende positie in een grote aardewerk pot geplaatst die werd afgesloten. Drie jaar later werd de pot geopend en werd het lichaam volgens de abt van het klooster intact en rechtop zittend met weinig tekenen van verval aangetroffen. Het lichaam werd vervolgens met alcohol gewassen en bedekt met lagen van gaas, lak en ten slotte bladgoud. Het lichaam wordt bewaard in een glazen kist die voorzien is van een anti-diefstalmechanisme. Het lokale boeddhistische geloof stelt dat alleen echt deugdzame monniken na hun dood zo intact blijven.