Raoul Birnbaum die in zijn boek “The Healing Buddha” op zoek gaat naar het ontstaan en ontwikkeling van Bhaisajyaguru, de Boeddha als genezer, schrijft in zijn inleiding:
(…) “In de Pali Canon wordt de Boeddha voorgesteld als de grote genezer. Hij gaf onderricht naargelang de ernst van de ziekte. Zij die nog genezen konden worden onderrichtte hij over ‘de meditatie op het zevenvoudige pad naar verlichting’: aandacht, het onderzoeken van de dingen, inspanning, vreugde, kalmte, meditatief verblijven en gelijkmoedigheid en zij die ongeneeslijk ziek waren onderrichtte hij over vergankelijkheid.”(…)(1)
Wat Birnbaum hier vaststelt is dat de Boeddha uitgebreid en op schillende manieren onderrichtte over meditatie als middel tot het bereiken van nibbana. Over de dood zegt hij enkel: “hij onderrichtte de stervende over vergankelijkheid”. Dat is alles.
Inderdaad; met anicca (vergankelijkheid), dukkha (lijden) en anatta (het niet bestaan van een blijvend zelf) als hoofdthema’s van de Dhamma, is de dood niet meer dan een – zij het verregaande – vorm van verandering, van vergankelijkheid en worden we in de suttas door de Boeddha aangespoord om ons zonder uitstel (want we weten niet hoe lang of kort dit leven zal zijn) hierop voor te bereiden.
Zo komt de Boeddha in de Pali-Canon, als hij met nabestaanden praat, soms schijnbaar hard en gevoelloos over. De Verhevene was geen mooiprater en troostte niet met holle woorden, maar met de waarheid, hoe onbarmhartig die ook mocht klinken. Het overlijden greep hij aan als middel om vergankelijkheid, verandering en – als dit door de betrokkene niet beseft werd – het daaruit voorvloeiende, door gehechtheid ontstane, lijden te verduidelijken.
Als voorbeeld twee verhalen daterend uit de tijd van de Boeddha. Beiden uit de atthakkatha (commentaren) van het Dhammapada (Khuddaka-Nikaya):
Eens verbleef de Verhevene in Savatthi.
Daar was een rijke huishouder [leek] die erg bedroefd was om de dood van zijn zoon. Elke dat ging hij op het graf van de overledene treuren. Op een morgen, toen de Boeddha op bedelronde vertrok zag hij de wenende man. Hij ging naar hem toe en vroeg hem waarom hij zo treurig was. En de man vertelde over de dood van zijn geliefde zoon. De Boeddha zei volgende woorden: “Alle wezens die geboren worden moeten op een dag sterven. Inderdaad, leven eindigt met de dood. Je moet je goed van het feit bewust zijn dat leven steeds eindigt in de dood. Denk niet dat jou geliefde zoon de enige is die gestorven is. Besef je wel hoeveel mensen er elke dag in Savatthi sterven? Verdriet en angst ontstaan door [emotionele] gehechtheid.”
Na deze woorden doorzag de huishouder de natuur van het vergankelijke leven en bereikte hij het eerste stadium van ontwaken [stroombetreder].
Het tweede, meer bekende verhaal, gaat over Kisa Gotami.
Eens verbleef de Verhevene in het Jetavana klooster.
In Savatthi leefde toen een vrouw Kisa Gotami, wiens kindje plots was overleden. De vrouw liep, verdwaasd, met de baby nog tegen zich aangedrukt over straat en vroeg aan elke voorbijganger of deze geen medicijn kende dat haar zoontje opnieuw tot leven zou kunnen wekken. Niemand kon haar echter helpen, maar er werd haar wel aangeraden om naar de Boeddha te gaan; deze werd tenslotte ‘de genezer van mensen’ genoemd.
Bij de Verhevene aangekomen deed zij haar verhaal en de Boeddha zei haar naar het stadje te gaan en aan de inwoners mosterdzaad te vragen. Er was wel een voorwaarde aan verbonden. Het mosterdzaad moest komen uit een huis waar nog nooit iemand overleden was.
Iedereen wou haar wat mosterdzaad geven, maar aan de voorwaarde kon niemand voldoen. Iedereen had al eens een familielid, grootmoeder, vader, zus of kind verloren.
Toen kwam Kisa Gotami tot het besef dat zij niet de enige was die met de dood geconfronteerd werd en dat er al meer mensen gestorven waren dan dat er leefden. Door dit besef hield de gehechtheid aan haar zoontje op; ze begroef hem in de jungle en keerde terug naar de Boeddha.
Niet veel later vroeg ze om opname in de orde en na intensief gemediteerd te hebben op verandering , vergankelijkheid en het niet bestaan van een zelf bereikte ze het arahatschap, de verlichting.
In dit verhaal komt de Boeddha nogal cru over. Eigenlijk geeft hij Kisa Gotami valse hoop. Hij stuurt haar weg om mosterdzaad wetende dat aan de situatie niets te veranderen valt. Hij kan haar zoontje, met of zonder mosterdzaad, nooit terug tot leven wekken, want die macht heeft hij niet. Hij is maar een mens zoals wij, geen god.
De bedoeling van de Verhevene is de vrouw iets bij te brengen door haar dit zelf te laten ervaren. En dat is iets waar de Boeddha voortdurend op wijst: “Ga niet voort op de woorden van een ander, maar doe onderzoek, ervaar het zelf.” Woorden [van een ander] kunnen nooit eigen ervaring vervangen.
Als de Boeddha, in een leerrede, de waarheid van vergankelijkheid in samsara aan Kisa Gotami verteld had, zou ze hem misschien wel, maar misschien ook niet geloofd hebben en was zij verder gegaan met haar nutteloze zoektocht. Maar nu na, keer op keer, bij elk huis te horen hebben gekregen dat er daar al wel eens iemand gestorven was, had ze de wetmatigheid van vergankelijkheid zelf ervaren en kon ze vrede nemen met de dood van haar kind.
Deze klik in het eigen denken moet bij ieder van ons komen. In plaats van: “Waarom moet mij dat nu overkomen?” moet er een verschuiving komen naar: “Waarom zou mij dat niet overkomen! Het overkomt zovelen, over de hele wereld; waarom zou ik hierop een uitzondering zijn!”
Om af te sluiten nog een hedendaags verhaal verteld door Ajahn Brahm; al meer dan dertig jaar monnik in de Thaise woudtraditie van Ajahn Chah en nu abt van het Bodhinaya klooster in de buurt van Perth (West-Australië).
Tijdens mijn verblijf in het klooster van Ajahn Chah in noordoost Thailand werd ik ziek, een vorm van vlektyfus. De koorts was zo hoog dat ik naar het ziekenhuis van Ubon werd gebracht, naar de afdeling voor monniken. Daar lag ik dan, een infuus in de arm en alle dagen injecties met antibioticum.
De eerste avond viel het me op dat de verpleger om 18u zijn post verliet en dat de nachtverpleging op zich liet wachten. De monnik in het bed naast mij vertelde me dat er ’s nachts geen verpleging voorzien was. Als tijdens de nacht je toestand verslechterde had je pech. Ik was nu niet alleen doodziek, maar nog ongerust erbij. Maar ik overleefde die nacht en nog vele daarna.
Er kwam weinig verandering in mijn toestand. Ik was verzwakt, had pijn en voelde me miserabel. En dan, op een dag kwam Ajahn Chah binnen. Mijn leraar die de tijd nam om mij te bezoeken! Wat een eer! Ik voelde me plots stukken beter. Maar dit was van korte duur. Hij vroeg niet hoe het met mij ging, sprak geen bemoedigende of troostende woorden, maar zei wat hij – zo bleek later – tegen iedere zieke monnik zei: “ofwel word je beter, ofwel ga je dood.” Daarna draaide hij zich om en verliet de zaal.
Mijn enthousiasme verdween even snel als dat het gekomen was. Maar eigenlijk kon ik Ajahn Chah niets verwijten. Hij sprak de waarheid. Ofwel zou ik beter worden, ofwel zou ik sterven. Mijn pijn en lijden zou, hoe dan ook, op de een of de andere manier ophouden. Dit besef van vergankelijkheid en verandering bracht me tot rust.
Stilaan werd ik beter; ik bleef leven.
Ajahn Chah had gelijk; wat een leraar! (2)
- ‘The Healing Buddha’ Raoul Birnbaum Shambhala 1990
- ‘Open the door of your heart’ Ajahn Brahm Lothian books 2004