Uit het onderzoek dat Karin Baxter van het internationale advocatenkantoor Lewis and Silkin in opdracht van de boeddhistische organisatie Rigpa International naar beschuldigingen van seksueel wangedrag en machtsmisbruik door Sogyal Lakar (Soygal rinpoche) uitvoerde, blijkt dat leden van het managementteam van Rigpa al sinds de jaren negentig van de vorige eeuw op de hoogte was van deze beschuldigingen. Vrouwelijke studenten klaagden daarover maar vonden geen gehoor om dit gedrag van Lakar te stoppen.
Baxter sprak op anonieme basis met drie leden van het Rigpa-management, andere betrokkenen en studenten over die beschuldigingen. Uit het verslag dat zij daarvan produceerde blijkt dat de beschuldigingen door leden van het team en andere betrokkenen wel werden besproken, maar dat dat niet leidde tot het nemen van sancties tegen Lakar.
Eind 1994 werden Sogyal Lakar en Rigpa in de VS aangeklaagd door een klager genaamd Janice Doe. Baxter heeft de aanklacht gezien en die is in haar bezit. Uiteindelijk is de claim van Janice Doe buiten de rechter om geregeld en is zij financieel schadeloos gesteld. In de aanklacht wordt gesteld dat: ‘Eiser (Doe) brengt deze actie voor herstelbetalingen en om een einde te maken aan een patroon van fysiek, mentaal en seksueel misbruik door de wereldberoemde Tibetaanse auteur en leraar, Sogyal Rinpoche(…)
Gedaagde Sogyal Rinpoche heeft zijn positie als tolk van het Tibetaans boeddhisme gebruikt om gedurende een periode van vele jaren seksueel en ander voordeel te halen uit vrouwelijke studenten en heeft extreme verwondingen veroorzaakt bij veel studenten, onder wie eiser.
Eiser is een student die (aansluiting bij) Sogyal Rinpoche en Rigpa Fellowship zocht (…) op een bijzonder kwetsbaar moment in haar leven (in verband met de gezondheidstoestand van haar vader) en Sogyal Rinpoche ontmoette [in 1993] …. Ze werd bijna onmiddellijk onderworpen aan systematische indoctrinatie om haar te scheiden van haar normale ondersteuningssystemen, waaronder familie en vrienden (…)
Een centraal aspect van deze mentale dwang was om de aanklager (Janice Doe) te laten geloven dat haar enige weg naar verlichting, of verlossing, was om haar meester, Sogyal Rinpoche, te dienen en dat ze door hem tevreden te stellen verlichting en verlichting van haar lijden zou bereiken. Het gevolg hiervan was dat ontevredenheid, of om hem op welke manier dan ook te weigeren, ernstige gevolgen kon hebben voor haarzelf en haar familie. Als gevolg van deze druk werd ze gedwongen om een intieme relatie met Sogyal Rinpoche aan te gaan die tot november 1993 voortduurde, met inbegrip van fysiek, mentaal en seksueel misbruik.
Simpel gezegd, onder het mom van de leer van de Boeddha, maakte Sogyal Rinpoche oneerlijk gebruik van de kwetsbaarheid van plantiff’s en andere studenten voor zijn eigen seksuele en andere bevrediging (…)
(…)verdachte Sogyal opzettelijk, opzettelijk en kwaadwillig aangevallen en mishandeld, en pleegde seksuele geweldpleging op eiser”. Aldus de tenlastelegging.
Anti goeroebeweging
Een lid van het Rigpa managementteam, in het verslag getuige P genoemd, bevestigt Baxter dat deze claim buitengerechtelijk is afgehandeld voor een niet bekend gemaakt bedrag. De onderzoeker vroeg een ander lid van het managementteam, in het verslag getuige O genoemd, naar de zaak Janice Doe en deze bevestigde dat hij daar van op de hoogte was maar niet bij (de afhandeling) betrokken. O : ‘Er stond een heel team achter haar (Doe), dat haar steunde. Ze werd overgehaald door mensen die in Dharamsala (de verblijfplaats van de Dalai Lama in India) waren geweest en er waren geheime bijeenkomsten om de rechtszaak te plannen. Het maakte deel uit van een anti-Aziatische goeroe-beweging’. Baxter zegt dat deze getuige, die heeft erkend over deze zaak te hebben geweten dus ook in de jaren negentig van de vorige eeuw op de hoogte moet zijn geweest van de bewering dat er een aantal andere slachtoffers was, niet alleen Janice Doe. Baxter vroeg aan O wat Sogyal’s antwoord was op de beschuldigingen van Doe en de andere kwesties die eerder dat jaar aan de orde kwamen. O zei daar niet van te weten maar zei zich te kunnen voorstellen dat getuigen N of P ( andere leden van het managementteam) het met hem zouden hebben besproken. O zei zich niet te kunnen herinneren of dat Sogyal de beschuldigingen had ontkend. Hij zei er persoonlijk van overtuigd te zijn dat hij (Sogyal) zich niet had gedragen zoals beweerd werd. En nooit reden tot bezorgdheid had gegeven gehad voor wie dan ook.
Gedragscode
Naar aanleiding van de claim van Doe en andere beschuldigingen was het de taak van O, zo bevestigde hij aan Baxter, om een klachtenprocedure en een gedragscode voor trustees op te stellen maar dat deze procedure nooit is aangenomen. Baxter vroeg aan management lid P haar te vertellen over Janice Doe. P zei dat zij iemand was die een relatie had met Sogyal en al enige tijd zijn vriendin was. P zei dat Janice Doe toen “had besloten dat zij was uitgebuit (…) omdat de relatie niet aan haar verwachtingen had voldaan”. P kon zich niet precies herinneren wat Janice Doe had beweerd, maar zei dat het om seksueel en fysiek misbruik ging. Het was volgens P een te een te gedramatiseerde beschrijving van de relatie. Hij zei dat de vader van Janice Doe was overleden en dat ze “kwetsbaar was en problemen had”. P beschreef Janice Doe vervolgens als “een pion aan het begin van een gevecht” en schreef haar juridische actie toe aan een groep westerse boeddhistische leraren van wie bekend was dat ze vijandig stonden tegenover Sogyal Lakar en andere Aziatische leraren in het Westen. P zei dat met Sogyal over de beschuldigingen tegen hem was gesproken maar diens antwoord niet meer te herinneren.
Baxter vroeg ook het lid van het managementteam N naar de rechtszaak van Janice Does, deze antwoordde op de hoogte te zijn geweest van het (door Sogyal aan Doe) vermeend seksueel wangedrag, maar dat “de omstandigheden om haar heen haar geloofwaardigheid verzwakten”.
Op 9 november 1994 wonen de drie leden van het managementteam en een vrouw (student 21 genoemd) een bijeenkomst met de Charity Commission in het Verenigd Koninkrijk bij. Een getuige, met C aangeduid, maakte aantekeningen van die bijeenkomst. Daarin staat dat de drie managemenstleden en student 21 werden gevraagd naar de claim in de rechtszaak van Janice Doe. O zegt dan dat “het resultaat van onze voorlopige bevindingen is dat er niets in staat. Dit is de eerste keer in 20 jaar dat er beschuldigingen van intimidatie of verduistering van geld zijn geweest”. De vier werd ook gevraagd of zij zich zorgen maakten over de beschuldigingen van seksuele aard. Alleen getuige C zei dat hij zich zorgen maakte
In een brief van 31 maart 1995 bedankt de commissie student 21 voor het feit dat zij/hij de commissie liet weten dat Rigpa “richtlijnen opstelde om pesterijen aan te pakken”. De richtlijnen werden niet ingevoerd, hoewel Baxter bewijzen heeft gezien dat getuige C tijdens een vergadering van de afgevaardigden op 22 februari 1995 gedetailleerde voorstellen had gedaan.
Getuige D werd in 2006 benoemd tot curator van Rigpa in het Verenigd Koninkrijk, nadat hij in 2001 student was geworden van Sogyal Lakar. In zijn verklaring zegt hij niet op de hoogte te zijn geweest van de hierboven beschreven beschuldigingen toen hij de functie als curator accepteerde. Hij is van mening dat deze zaken bekend hadden moeten worden gemaakt, zodat hij toen een juiste keuze had kunnen maken. D klom snel op binnen Rigpa. Hij woonde de driejarige retraite bij die in augustus 2006 op deeltijdbasis was begonnen voordat hij curator werd.
Seksueel misbruik
In de zomer van 2007 werd D benaderd door een prominente student en gewaarschuwd voor fysiek en seksueel misbruik door Sogyal Lakar tegen een jonge vrouwelijke student (door Baxter met student 27 aangeduid). D begreep dat student 27 Sogyal Lakar tijdens de paasretraite in 2007 met haar beschuldigingen had geconfronteerd. E bevestigt dat. Getuige E vertelde Baxter dat hij (Lakar) “haar een minimale reactie gaf en haar vertelde te kijken naar de positieve dingen op de manier waarop hij ons traint”. E zegt dat dat een poging was om de boel te sussen. Deze getuige was in die tijd nog niet bereid om te accepteren dat wat student 27 beschreef iets anders was dan onderwijs. Maar geloofde wel dat student 27 de waarheid sprak, omdat vriendinnen van haar dezelfde details aan hem hadden toevertrouwd.
D vertelde aan Baxter dat hij geschokt was door deze beschuldigingen, die als een complete verrassing waren gekomen. Hij herinnert zich dat zijn vrouw zich zorgen maakte over P en wat deze beschuldigingen zouden betekenen voor P wiens leven aan Sogyal was gewijd. Zij gingen ervan uit dat P niet op de hoogte was van dergelijke beschuldigingen.
D begreep dat (een andere) volgeling, door Baxter student 26 genoemd, Sogyal had geconfronteerd met de (haar) beschuldigingen en dat Sogyal accepteerde dat deze waar waren. Dagen later schreef D aan P, student 21 en student 23 dat hij ontslag nam als curator en dat hij zijn redenen persoonlijk aan hen zou uitleggen. D keerde terug naar de retraite om zijn bezittingen op te halen, nadat hij zijn lidmaatschap van Rigpa had opgezegd. Hij ontmoette het management lid P en vertelde over de beschuldigingen van studenten 26 en 27. P bevestigde aan D dat hij student 26 had gevraagd om met niemand over de beschuldigingen te spreken en hij was bezorgd dat student 26 die belofte had gebroken. P wilde van D horen wat hij zou zeggen tegen de Charity Commission als hem gevraagd zou worden waarom hij ontslag had genomen. Getuige D zei dat hij de waarheid zou vertellen. D was op dat moment nog steeds niet op de hoogte van de eerdere onderzoeken van de commissie en leidt nu af dat P actief probeerde het aantal mensen dat op de hoogte was van de beschuldigingen te minimaliseren.
Gezichtspunten
Getuige D had een gesprek met Sogyal voordat hij de retraite verliet, waarbij Sogyal het belang benadrukte om een situatie vanuit meerdere gezichtspunten te bekijken. D herinnert zich dat hij de beschuldigingen ook met N heeft besproken, die hem heeft gezegd dat als de onthullingen openbaar zouden worden gemaakt, dit een bedreiging zou vormen voor de toekomst van het Tibetaans boeddhisme in het Westen.
D zegt dat hij vervolgens een telefoontje van twee uur had met student 27, waarin ze in detail inging op haar beschuldigingen. Di: “Ik was geschokt door wat ze me vertelde”. Daarop sprak D opnieuw met Sogyal en vertelde hem dat student 27 in detail had verteld wat er had plaatsgevonden, waarop Sogyal naar verluidt “oh dear” antwoordde. D probeerde een bemiddeling tussen student 27 en Sogyal tot stand te brengen om haar in staat te stellen haar zorgen te uiten in een veilige omgeving. D wilde ook dat P en anderen haar uit de eerste hand zouden horen, zodat de zorgen serieus werden genomen. Maar student 27 voelde daar niets voor.
Bij terugkomst in Londen ontmoette D de studenten 21, 23 en 24 om uit te leggen waarom hij ontslag had genomen. Baxter: ‘Ik heb een kopie gezien van een brief van P aan D van 11 juli 2007. P heeft zich in deze brief tot het uiterste ingespannen om D ervan te overtuigen dat deze zaken “een obstakel vormen die je – gezien de tijd en bezinning – ten goede kunt overwinnen”. De brief probeert D ervan te overtuigen dat hij is misleid of verleid door ideeën van slachtofferschap die een verdraaiing van de waarheid zijn. Baxter noemt de brief een poging om D het zwijgen op te leggen – D wordt afgeschilderd “als degene met het probleem, dat alleen gebaseerd is op de machinaties van (zijn) eigen geest, geweven uit de schaduwen die er verblijven”. D. zei tegen Baxter dat hij achteraf ziek is geworden van de inhoud van de brief. D zegt dat Sogyal zelf ook geprobeerd heeft om hem er persoonlijk van te overtuigen dat hij (D) “zeer dwaas” is geweest. Sogyal vertelde hem dat de relatie van deze student met Sogyal een relatie tussen volwassenen was, dat Sogyal de beschuldigingen van student 27 betwistte en dat er niets aanstootgevend aan was.
Schoonheid
Toen Baxter O ontmoette, legde deze volgens haar de basis voor deze beschuldigingen uit vanuit zijn eigen perspectief. O noemt student 27 ‘een schoonheid die mannen manipuleert met haar verschijning’. Hij noemt haar gedrag manipulatief. O voorzag Baxter van videobeelden van student 27 die een risquégrap in het openbaar vertellen. O zegt dat Sogyal accepteert dat hij een seksuele relatie had met student 27, maar zei dat ze hem had verleid en dat er geen dwang was. O zei zichzelf niet te herkennen in de manier waarop (student 27) ze dingen beschreef.
O had wel oog voor het feit dat getuige D dacht dat er reden tot bezorgdheid was, maar vond dat het feit dat D, die na zijn ontslag als curator later terugkeerde als student van Sogyal, moet hebben betekend dat hij van gedachten was veranderd. D beschreef Baxter echter de moeilijke situatie waarin hij zich bevond en dat hij worstelde met de vraag of hij een student van Sogyal kon blijven, wiens leer hij enorm persoonlijk relevant en behulpzaam vond, op hetzelfde moment dat hij zich zorgen maakte over diens gedrag. D besloot dat hij betrokken zou blijven bij de studie van het boeddhisme, maar was niet bereid om een leidinggevende of pastorale rol te accepteren gezien wat hij wist.
Trainingen
Baxter zegt als onderzoeker ook bewijzen te hebben gehoord van de verschillende manieren waarop Rigpa de dialoog over en de reactie op de verschillende beschuldigingen die over het gedrag van Sogyal zijn verspreid, lijkt te hebben geprobeerd te beheersen. Een daarvan is een reeks trainingen die werden ontwikkeld, bekend als “Representing Rigpa”.
C herinnerde zich zijn ervaring met het bijwonen van deze training. Hij zegt dat de aanwezigen een strategie werd aangeleerd waarbij iemand die zorgen uitte, moest worden verwezen naar een instructeur die hen de ruimte geeft en naar hen luistert. C beweert dat hen werd verteld dat ze de bezorgdheid moeten erkennen, maar dat ze het individu moeten aanmoedigen om te kijken naar wat er achter zit. C zegt dat ze geen antwoord hebben gekregen op specifieke vragen over eerdere en oude beschuldigingen, maar wel dat die beschuldigingen door een handvol mensen werd aangewakkerd en dat niemand weet wat er in het privéleven van Sogyal gebeurt.
C zegt dat (in die trainingen geleerd wordt) erkend kan worden dat Sogyal relaties en een kind heeft, maar dat er nooit iets onbehoorlijks is voorgevallen. C zegt dat er niet gevraagd werd om te liegen, maar dat de training met vakkundige instructeurs gemanipuleerd werd om kennis van zaken te kunnen ontkennen en studenten gerust te kunnen stellen. P erkende dat de training een initiatief was om namens de organisatie te reageren op verzoeken uit de pers. Hij zei dat de eerste versie, genaamd ‘reageren op kritiek’, “enthousiast werd gedaan door amateurs en misschien niet goed is overgekomen.”
Rigpa-manager N zei dat public relations bedrijven door Rigpa werden ingeschakeld in het licht van een kritische televisiedocumentaire uit 2011. N zei dat de bijeenkomsten bedoeld waren om hen te trainen in het woordvoerder zijn in het licht van de media-aandacht. Rond Pasen 2017 werd opnieuw een werkgroep gevormd om het onderwerp ‘werken met kritiek’ te bespreken, die volgens D in wezen was opgericht om te bespreken hoe te reageren op kritiek op het gedrag van Sogyal.
Karen Baxter vindt dat op basis van het bewijsmateriaal waarover zij beschikt, het duidelijk is dat een aantal topmanagers binnen het Rigpa-management zich al sinds het midden van de jaren negentig van de vorige eeuw bewust zijn van ernstige zorgen over het gedrag van Sogyal Lakar.
Meeste kennis
Getuige P lijkt volgens de meeste kennis te hebben gehad van de beschuldigingen van wangedrag, aangezien P de claim van Janice Doe behandelde, medio jaren ’90 de Britse trustee-bijeenkomsten bijwoonde, de door getuige B bijeengeroepen bijeenkomst bijwoonde en betrokken was bij de kwesties rond student 27. P is ook betrokken geweest bij het onderzoek naar het gedrag van Sogyal Lakar. Het is ook P die volgens getuige N deze kwesties bij Sogyal aan de orde heeft gesteld, zegt Baxter.
Baxter concludeert dat P’s toewijding aan Sogyal Lakar ertoe heeft geleid dat P heeft geweigerd de mogelijkheid te accepteren dat iets wat Sogyal had gedaan verkeerd zou kunnen zijn geweest. Naar haar mening lijkt het erop dat P geen zinvolle pogingen heeft ondernomen om vast te stellen of de beschuldigingen waar zijn of niet. Zij gelooft dat deze reactie voortkomt uit P’s opvatting dat studenten die ongelukkig zijn gewoon rustig moeten vertrekken. P was niet echt bezorgd over de vraag of deze dingen gebeurden, maar lijkt bereid te zijn geweest te accepteren dat Sogyal geen kwaad in de zin had, ongeacht wat er gebeurde.
Baxter vroeg P of hij dacht dat een goeroe ooit slecht zou kunnen zijn. P was het ermee eens dat er misschien fouten zijn gemaakt “als gevolg van culturele verschillen”, maar zegt niet te begrijpen wat P verstond onder die culturele verschillen.
De eerder genoemde brief van P aan D was, naar haar mening, ontworpen om D te manipuleren om zijn zorgen over student 27 te laten vallen. Baxter: ‘Ik denk dat dit een proactieve dekmantel is, niet alleen een gebrek aan adequaat handelen. Ik vind ook dat P verantwoordelijk is voor het vertellen aan anderen dat klagers niet mogen worden geloofd, bijvoorbeeld die van Janice Doe en student 27.
Over getuige O oordeelt Baxter dat deze tot op zekere hoogte voorbij ging aan de verantwoordelijkheid van het management -ook zichzelf- voor alles wat er gebeurd is. Zij noemt hem was duidelijk sterk betrokken bij de kwesties die in de jaren negentig aan de orde zijn gesteld. Het was O die de taak had deze te onderzoeken en de relevante beleidsdocumenten op te stellen om zich tegen deze situaties te beschermen. O was betrokken bij het ontkennen van wat er met student 27 was gebeurd en O had een centrale rol in de “vertegenwoordigende Rigpa” training.
O in een reactie: “Er zijn veel geruchten en toespelingen geweest, veel mensen die namens mensen praten, veel overdrijving en roddels – daar kunnen we als organisatie niet op reageren. Waarom heeft in veertig jaar tijd niemand geklaagd? Baxter vindt dit een buitengewone uitspraak voor iemand die op de hoogte was van de gebeurtenissen met Janice Doe en student 27, evenals de klachten die door getuige B onder hun aandacht werden gebracht, waarvan zij zegt niet te geloven dat ze redelijkerwijze kunnen worden afgedaan als louter roddels of geruchten.
Baxter heeft weinig vertrouwen in het kantelen van gedachten door O over de gebeurtenissen die zijn gebeurd. Aan het begin van haar ontmoeting met O zei deze (over de acht schrijvers van de brief aan Lakar in de zomer van 2017): “Ik geef hen niet de schuld, (Vajrayana) is subtiel en complex, maar wat ze zeggen laat zien dat er iets fundamenteel niet heeft geklikt (…) er zitten waarheidselementen in hun klacht maar die zijn overdreven en vervormd”. O zei later tegen Baxter: “Wij geloven niet dat Sogyal mensen heeft misbruikt, het is ook niet de ervaring (van de briefschrijvers) – het is voor mij een mysterie waarom zij in deze brief van gedachten zijn veranderd”.
Naar Baxters mening is O niet bereid te accepteren dat Sogyal iets verkeerd heeft gedaan. Zij gelooft dat dit altijd het geval is geweest en dit lijkt de reden te zijn waarom O in de loop der jaren niet bereid is geweest om klachten serieus te nemen. Naar haar mening sluit zijn geest zich zelfs af voor de uitkomst van Rigpa’s eigen onderzoek.
Baxter is milder over N (lid van het managementteam) die wist dat sommige mensen werden geschaad door hun betrokkenheid bij Sogyal Lakar. Zij concludeert dat N niet voldoende actie ondernam om dit te stoppen of om te voorkomen dat er in de toekomst schade werd aangericht, maar wel enige moeite deed om in te grijpen om specifieke individuen te helpen.
Baxter: ‘De inspanningen die door Rigpa in het verleden zijn gedaan om deze kwesties te onderzoeken en studenten in de toekomst te beschermen, waren naar mijn mening volstrekt ontoereikend en in sommige gevallen zijn er aanwijzingen dat er proactieve stappen zijn genomen om degenen die hun bezorgdheid uiten in diskrediet te brengen.’
Zij meent dat een aantal getuigen met wie zij heeft gesproken en die Rigpa nu hebben verlaten, ook dingen hebben gezien waarvan ze wisten dat het mis was, maar die ze zich lange tijd niet in staat hadden gevoeld om zich uit te spreken. Het is voor Baxter duidelijk dat deze mensen, door zich uit te spreken, het gevoel hebben dat ze de ‘Rigpa-familie’ en hun ondersteunende netwerken achter zich moeten laten. Daarnaast hebben ze hun relatie met hun leraar en, tot op zekere hoogte, hun geloofsovertuiging moeten verliezen. Spreken lijkt een bereidheid te vereisen om ‘van het pad naar verlichting af te stappen’, en velen zijn daar niet toe bereid. Het moet daarom niet over het hoofd worden gezien, dat de bovengenoemde Rigpa managementgetuigen ook studenten van Sogyal zijn en waarschijnlijk grote moeilijkheden hebben ondervonden om zich tegen hem uit te spreken, ervan uitgaande dat zij het nodig vonden om dat te doen, ’gelooft Baxter.