Sinds ik de jaren des onderscheids bereikte, heb ik nooit méér van mijn ouders gehouden dan in de laatste vijf jaar, en daarin nooit méér dan in hun laatste jaar.
De oude verschillen en geschillen waren vergeten, niemand deed zich nog groter voor dan hij was, en wie het toch nog eens probeerde maakte geen schijn van kans.
Vooral de wekelijkse ontmoetingen met mijn vader vond ik fijn; nu zijn brein haperde en zijn leugenfabriek overuren draaide voelde ik me dichter bij hem dan ooit.
Waar vroeger zijn weten in stelligheid dat van zijn bronnen (Het Beste, HP/De Tijd, Elsevier Weekblad, diverse regionale en landelijke dagbladen, Brandpunt, Een Groot Uur U, Zembla) nog overtrof en zelfs zijn onwetendheid nog het karakter had van een wereldbeschouwing (‘Het is nooit één ding hè, het is altijd een complex van factoren’), en sowieso alles wat hij beweerde of ontkende verzoop in een zee van bijzinnen zoals deze waarin hij steeds vaker de draad kwijtraakte, struikelde hij als demente bejaarde al over de eerste de beste – hoofdzin, bijzin of onzin, dat viel niet meer uit te maken.
Ton: Het leven is… Het leven is… hè, wat is het leven nou ook alweer.
Hans: Weet je het niet meer?
Ton: Wat niet meer?
Hans: Wat het leven is.
Ton: Hè?
Hans: Je zei ‘Het leven is… het leven is…’
Ton: Waar heb je het over?
Hans: Ja, als ik dat eens wist.
Ton: Ja, wat dan.
Ton: Het leven is… Het leven is…
Hans: Nou?
Ton: Ik snap er allemaal niks meer van.
Hans: Nee.
Ton: Snap jij het?
Hans: Vroeger dacht ik van wel.
Ton: Ik ook!
Hans: Maar nu?
Ton: Wát nu?
Hans: Ja, wat nú.
Ton: Ik zou het ook niet weten.
We schieten in de lach.
Ton: Stom hè.
Hans: Zeg dat wel.
Ton: Wat eigenlijk?
Hans: Ja, wat eigenlijk.
Ton: Waar hebben we het over?
Hans: Ik wou het net aan jou vragen.
Schaterlach.
Ton: Ik weet de weg niet meer.
Hans: Ik ook niet.
Ton: Hè?
Hans: Wat?
Ton: Jij ook niet?
Hans: Moet je ergens heen dan?
Ton: Naar huis.
Hans: O.
Ton: Weet jij waar ik woon?
Hans: Hier, dacht ik.
Ton: Wat hier?
Hans: Je vroeg waar je woont.
Ton: Weet jij het?
Hans: Hier?
Ton: Wat hier?
Hans: Waar je bent.
Ton: Wat is daarmee?
Hans: Dat is waar je woont.
Ton: Echt waar?
Hans: Wat dacht jij dan?
Ton: Daar vraag je me wat.
Hans: Hoef je ook de weg niet te weten.
Ton: Handig.
Hans: Nog een kopje koffie?
Ton: Ik heb geen geld bij me.
Hans: Voor bewoners is het gratis.
Ton: En ik dan?
Zo ging het maar door dat laatste jaar. Het ene dwaalgesprek na het andere.
Dit drieluik is samengesteld uit brieven aan vrienden en familieleden rond de tijd van het overlijden in de lente van 2012. Eerste deel. Derde deel.
Deze tekst maakt deel uit van Zondagskindjes, een serie teksten over niet-weten die geen deel uitmaken van een serie.
G.J. Smeets zegt
“…en zelfs zijn onwetendheid nog het karakter had van een wereldbeschouwing (‘het is nooit één ding hè, het is altijd een COMPLEX van factoren)…”
:)
Piet Nusteleijn zegt
Ontroerend mooi en waar.
bart zegt
Gelukkig,…..(zucht) er staan ook nog zinnige dingen in het boeddhistisch Dagblad