Vol erin, leeg eruit.
Leerling: Waarheen leidt de weg die we moeten gaan?
Meester: Je veronderstelt dat we hem moeten gaan.
Leerling: Waarheen leidt de weg?
Meester: Je veronderstelt dat hij ergens heen leidt.
Leerling: Wat kan u mij over de weg vertellen?
Meester: Je veronderstelt dat er een weg is.
Leerling: Wou u beweren van niet?
Meester: Je veronderstelt dat ik dat weet.
Leerling: Als iemand het weet…
Meester: Je veronderstelt dat iemand het weet.
Leerling: Wou u beweren van niet?
Meester: Je veronderstelt dat ik dat weet.
Leerling: Wat wilt u dan zeggen?
Meester: Je blijft maar veronderstellen, hè?
Leerling: Maar…
Meester: En weer.
Leerling: Dan zeg ik wel niets meer.
Meester: Weer.
Leerling: …
Meester: Weer.