Of eigenlijk drie.
Denken wat je denkt
Leerling: Zijn er bepaalde dingen die een zenboeddhist nooit denkt?
Meester: Niet dat ik weet.
Leerling: Wat denkt u zoal?
Meester: De gekste dingen. De gewoonste dingen. De mooiste dingen. De lelijkste dingen. De wildste dingen en de tamste. De wreedste dingen en de schoonste. De meest abstracte dingen en de meest concrete. Niets menselijks is mij vreemd. Niets onmenselijks is mij vreemd.
Leerling: Mij ook niet!
Meester: Wat dacht je dan?
Leerling: Dat een zenboeddhist alleen maar goede dingen dacht.
Meester: Dan zou hij maar een half mens zijn.
Voelen wat je voelt
Leerling: Zijn er bepaalde dingen die een zenboeddhist nooit voelt?
Meester: Niet dat ik weet.
Leerling: Wat voelt u zoal?
Meester: Blijdschap, lust, weerstand, honger, verzadiging, euforie, schaamte, schuld, verveling, melancholie, pijn, boosheid, woede, ergernis, verdriet, weemoed, ontroering, medelijden, onverschilligheid, jaloezie, liefde, haat, hartstocht, lauwheid, sympathie, antipathie, ongeduld, geduld, bezorgdheid, angst, verheugenis, walging enzovoort. Niets menselijks is mij vreemd. Niets onmenselijks is mij vreemd.
Leerling: Mij ook niet!
Meester: Wat dacht je dan?
Leerling: Dat een zenboeddhist alleen maar goede gevoelens had.
Meester: Dan zou hij maar een half mens zijn.
Doen wat je doet
Leerling: Zijn er bepaalde dingen die een zenboeddhist nooit doet?
Meester: Niet dat ik weet.
Leerling: Wat doet u zoal?
Meester: Zingen, klagen, zwijgen, spreken, mopperen, schelden, ruzie zoeken, vleien, dreigen, lachen, huilen, opvrijen, aftrekken, helpen, hinderen, me aan de regels houden, regels overtreden, confronteren, mijden, werken, luieren, slapen, wakker liggen, snoepen, poepen enzovoort. Niets menselijks is mij vreemd. Niets onmenselijks is mij vreemd.
Leerling: Mij ook niet!
Meester: Wat dacht je dan?
Leerling: Dat een zenboeddhist alleen maar goede dingen deed.
Meester: Dan zou hij maar een half mens zijn.
Of je wil of niet
Leerling: Wat heeft al dat denken, voelen en doen te betekenen?
Meester: Ik zou het ook niet weten.
Leerling: Bedoelt u dat het niets te betekenen heeft?
Meester: Hoe moet ik dat weten?
Leerling: Wat verstaat u dan onder zen?
Meester: Denken wat je denkt, voelen wat je voelt en doen wat je doet?
Leerling: En daar vrede mee hebben?
Meester: Of onvrede.
Leerling: Of vrede met je onvrede?
Meester: Of onvrede met je onvrede.
Leerling: Ik weet niet of ik dat wel wil.
Meester: Ik weet niet of dat wat uitmaakt.