Denken dat je ziet wat is en inzien dat je dat maar denkt.
Beste Hans,
Ken je dit gedicht?
Is er een berg, dan zien we een berg.
Als het regent, horen we regen.
Lente, zomer, herfst, winter:
Ochtend goed, avond goed.
Beste Beau,
In de tijd zijn bergen stromen.
Tussen druppels is het droog.
Elk seizoen van vroeg tot laat:
Wat heet goed.
Beau: Eerst waren bergen bergen en rivieren rivieren. Toen waren bergen geen bergen meer en rivieren geen rivieren. Nu zijn bergen weer bergen en rivieren rivieren.
Hans: Eerst waren woorden dingen en dingen woorden. Toen waren woorden geen dingen meer en dingen geen woorden. Nu zijn woorden geen woorden meer en dingen geen dingen.
Beau: Zo te horen zit jij vast in het tweede stadium.
Hans: Waarvan?
Beau: Toen waren bergen geen bergen meer en rivieren geen rivieren.
Hans: Toen waren stadia geen stadia meer.
Beau: Voor mij zijn bergen weer bergen en rivieren weer rivieren.
Hans: Zo te horen zit jij vast in het derde stadium.
Beau: Een gewetensvraag. Zie jij wat je denkt of zie jij wat is?
Hans: Denk jij dat je ziet wat is?
Beau: Jouw berg laat zich niet verplaatsen, ik geef het op.
Hans: Mijn plaats laat zich niet verbergen, ik geef het toe.
Beau: En wat is jouw plaats?
Hans: Mijn plaats niet kennen.
Beau: Het ga je goed.
Hans: Wat heet goed.