Waarom ik geen goeroe heb.
‘Wie is jouw goeroe, Hans?’
‘Ik heb geen goeroe.’
‘Waarom niet?’
‘Goeroes vertellen je altijd hun verhaal, nooit het jouwe.’
‘Wie is dan jouw meester?’
‘Ik heb geen meester.’
‘Waarom niet?’
‘Meesters vertellen je altijd hun verhaal, nooit het jouwe.’
‘Wie is dan jouw leraar?’
‘Ik heb geen leraar.’
‘Waarom niet?’
‘Leraren vertellen je altijd hun verhaal, nooit het jouwe.’
‘Wie is dan jouw coach?’
‘Ik heb geen coach.’
‘Waarom niet?’
‘Coaches vertellen je altijd hun verhaal, nooit het jouwe.’
‘Wie is dan jouw therapeut?’
‘Ik heb geen therapeut.’
‘Waarom niet?’
‘Therapeuten vertellen je altijd hun verhaal, nooit het jouwe.’
‘De enige die jouw verhaal kan vertellen, ben je zelf, wou je zeggen.’
‘Dan moet je wel wat te vertellen hebben, zou ik zeggen.’
‘Wou jij beweren dat je geen verhaal hebt?
‘Dat zou toch weer een verhaal zijn.’
‘Jij bent de stilte ingegaan.’
‘Dat is gewoon het volgende verhaal.’
‘Wat als je uitverteld bent?’
‘Dan kan je daar niet over uit.’
‘Dan is dat toch je verhaal?’
‘Dan is het einde verhaal.’