Niet-denken is heel wat anders dan niet-weten.
Dat het denken gepasseerd kan worden door niets meer te denken, zoals jij stelt, is mij niet bekend. Zelf ben ik het denken niet voorbij.
Ik heb weleens gelezen over mensen die bij vol bewustzijn en zonder erop uit te zijn eventjes, langdurig of chronisch niets denken. Epileptici tijdens een absence, sommige Aspergers*, zoals Socrates misschien. Alzheimers in een gevorderd stadium van dementie, mensen met niet aangeboren hersenletsel na een ernstig infarct in het spraakgebied**, wie weet de doden.
* Mensen met het syndroom van Asperger, een vorm van autisme zonder zwakzinnigheid.
** Zie bijvoorbeeld My Stroke of Insight: A Brain Scientist’s Personal Journey door Jill Bolte Taylor.
Iemand schreef mij eens dat hij zijn denken naar believen uit en aan kon zetten. Niet-weten leek hem daarbij vergeleken een armzalig substituut. Hoe hij het flikte kon hij niet uitleggen, wanneer en waarom hij het deed bleef onduidelijk en van niet-weten had hij geen benul. Niet terwijl zijn denken aanstond tenminste, en verdomd, het stond altijd aan als hij mij schreef.
Van de spirituele leraar en professionele dwarskont U.G. Krishnamurti herinner ik me een passage waarin hij verklaarde dat zijn denken sinds zijn ziekte, zijn ‘calamity’ zoals hij het zelf noemde, van nature stilstond. Voor hem verstreek de tijd zonder te verstrijken, totdat iets of iemand zijn gedachten op gang bracht. Zodra het denken zijn taak volbracht had, viel het weer stil.
Krishnamurti zag dat natuurlijk niet als een restverschijnsel van zijn ziekte maar als een teken van de spirituele verlichting waarnaar hij zijn hele leven al zo vurig had verlangd. Die man moest en zou verlicht zijn. Verlangen is de vader aller dwaasheid.
Ik ken iemand die naar eigen zeggen overwegend non-verbaal denkt, associatief, in beelden, films, flarden, zonder woorden. Tot hij in gesprek treedt met iemand. ’s Avonds probeert hij zijn gedachten onder woorden te brengen door ze op te schrijven, om tijdelijk wat orde in de chaos te scheppen. Wat hij geschreven heeft gooit hij meteen weer weg. Zo gaat het iedere dag, zegt hij.
Mijn eigen denken is ook associatief, filmisch, fragmentarisch en multimodaal, maar ook, net als het jouwe, hyperverbaal. Tienduizenden woorden per dag, schat ik, innerlijke monologen, innerlijke dialogen, heen en weer schietend tussen redelijk samenhangend en volstrekt geraaskal, het gaat maar door.
Over gedachteloosheid kan ik dus niet meepraten. Niet uit eigen ervaring. Bij mij is het altijd bal in de bovenkamer.
Niet-denken is heel wat anders dan niet-weten. Niet-weten is gewoon een vorm van denken. Een zelfbewust en zelfvernietigend denken dat spontaan tegenwicht biedt aan het wetende denken wanneer en voor zolang het nodig is. En dan: weg ermee.
Want niet-weten mag dan een vorm van denken zijn, het is geen gedachtegoedje. Juist niet. Gedachtegoed is het einde van niet-weten. Niet-weten is het einde van gedachtegoed.